Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. opsnorren:


Dutch

Detailed Translations for opsnorren from Dutch to French

opsnorren:

opsnorren verbe (snor op, snort op, snorde op, snorden op, opgesnord)

  1. opsnorren (opduikelen; opscharrelen)
    dénicher; dégoter; déterrer
    • dénicher verbe (déniche, déniches, dénichons, dénichez, )
    • dégoter verbe (dégotte, dégottes, dégottons, dégottez, )
    • déterrer verbe (déterre, déterres, déterrons, déterrez, )

Conjugations for opsnorren:

o.t.t.
  1. snor op
  2. snort op
  3. snort op
  4. snorren op
  5. snorren op
  6. snorren op
o.v.t.
  1. snorde op
  2. snorde op
  3. snorde op
  4. snorden op
  5. snorden op
  6. snorden op
v.t.t.
  1. heb opgesnord
  2. hebt opgesnord
  3. heeft opgesnord
  4. hebben opgesnord
  5. hebben opgesnord
  6. hebben opgesnord
v.v.t.
  1. had opgesnord
  2. had opgesnord
  3. had opgesnord
  4. hadden opgesnord
  5. hadden opgesnord
  6. hadden opgesnord
o.t.t.t.
  1. zal opsnorren
  2. zult opsnorren
  3. zal opsnorren
  4. zullen opsnorren
  5. zullen opsnorren
  6. zullen opsnorren
o.v.t.t.
  1. zou opsnorren
  2. zou opsnorren
  3. zou opsnorren
  4. zouden opsnorren
  5. zouden opsnorren
  6. zouden opsnorren
en verder
  1. ben opgesnord
  2. bent opgesnord
  3. is opgesnord
  4. zijn opgesnord
  5. zijn opgesnord
  6. zijn opgesnord
diversen
  1. snor op!
  2. snort op!
  3. opgesnord
  4. opsnorrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for opsnorren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dégoter opduikelen; opscharrelen; opsnorren
dénicher opduikelen; opscharrelen; opsnorren opsnuffelen; uitvissen
déterrer opduikelen; opscharrelen; opsnorren graven; opdelven; opgraven; opvissen; scheppen; te voorschijn halen; voor de dag halen