Dutch
Detailed Translations for opzadelen from Dutch to French
opzadelen:
-
opzadelen
imposer; seller-
imposer verbe (impose, imposes, imposons, imposez, imposent, imposais, imposait, imposions, imposiez, imposaient, imposai, imposas, imposa, imposâmes, imposâtes, imposèrent, imposerai, imposeras, imposera, imposerons, imposerez, imposeront)
-
seller verbe (selle, selles, sellons, sellez, sellent, sellais, sellait, sellions, selliez, sellaient, sellai, sellas, sella, sellâmes, sellâtes, sellèrent, sellerai, selleras, sellera, sellerons, sellerez, selleront)
-
Conjugations for opzadelen:
o.t.t.
- zadel op
- zadelt op
- zadelt op
- zadelen op
- zadelen op
- zadelen op
o.v.t.
- zadelde op
- zadelde op
- zadelde op
- zadelden op
- zadelden op
- zadelden op
v.t.t.
- heb opgezadeld
- hebt opgezadeld
- heeft opgezadeld
- hebben opgezadeld
- hebben opgezadeld
- hebben opgezadeld
v.v.t.
- had opgezadeld
- had opgezadeld
- had opgezadeld
- hadden opgezadeld
- hadden opgezadeld
- hadden opgezadeld
o.t.t.t.
- zal opzadelen
- zult opzadelen
- zal opzadelen
- zullen opzadelen
- zullen opzadelen
- zullen opzadelen
o.v.t.t.
- zou opzadelen
- zou opzadelen
- zou opzadelen
- zouden opzadelen
- zouden opzadelen
- zouden opzadelen
en verder
- ben opgezadeld
- bent opgezadeld
- is opgezadeld
- zijn opgezadeld
- zijn opgezadeld
- zijn opgezadeld
diversen
- zadel op!
- zadelt op!
- opgezadeld
- opzadelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for opzadelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
imposer | forceren; opdringen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
imposer | opzadelen | aandringen; aanhouden; aanvallen; attaqueren; bestormen; doordrijven; dwingen; forceren; op iets aandringen; opleggen; overvallen |
seller | opzadelen | zadelen |
Other | Related Translations | Other Translations |
imposer | imponeren |