Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. planeren:


Dutch

Detailed Translations for planeren from Dutch to French

planeren:

planeren verbe (planeer, planeert, planeerde, planeerden, geplaneerd)

  1. planeren
    planer
    • planer verbe (plane, planes, planons, planez, )

Conjugations for planeren:

o.t.t.
  1. planeer
  2. planeert
  3. planeert
  4. planeren
  5. planeren
  6. planeren
o.v.t.
  1. planeerde
  2. planeerde
  3. planeerde
  4. planeerden
  5. planeerden
  6. planeerden
v.t.t.
  1. heb geplaneerd
  2. hebt geplaneerd
  3. heeft geplaneerd
  4. hebben geplaneerd
  5. hebben geplaneerd
  6. hebben geplaneerd
v.v.t.
  1. had geplaneerd
  2. had geplaneerd
  3. had geplaneerd
  4. hadden geplaneerd
  5. hadden geplaneerd
  6. hadden geplaneerd
o.t.t.t.
  1. zal planeren
  2. zult planeren
  3. zal planeren
  4. zullen planeren
  5. zullen planeren
  6. zullen planeren
o.v.t.t.
  1. zou planeren
  2. zou planeren
  3. zou planeren
  4. zouden planeren
  5. zouden planeren
  6. zouden planeren
diversen
  1. planeer!
  2. planeert!
  3. geplaneerd
  4. planerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for planeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
planer planeren fijndrukken; gladmaken; gladwrijven; hangen; platdrukken; platmaken; pletten; polijsten; zweven

External Machine Translations: