Summary
Dutch to French: more detail...
- sjacheren:
-
Wiktionary:
- sjacheren → traficoter, marchander
- sjacheren → marchander, berlander, barguigner
Dutch
Detailed Translations for sjacheren from Dutch to French
sjacheren:
-
sjacheren (marchanderen; onderhandelen; afdingen; pingelen; afpingelen)
négocier; rabattre; servir de médiateur dans; marchander-
négocier verbe (négocie, négocies, négocions, négociez, négocient, négociais, négociait, négociions, négociiez, négociaient, négociai, négocias, négocia, négociâmes, négociâtes, négocièrent, négocierai, négocieras, négociera, négocierons, négocierez, négocieront)
-
rabattre verbe (rabats, rabat, rabattons, rabattez, rabattent, rabattais, rabattait, rabattions, rabattiez, rabattaient, rabattis, rabattit, rabattîmes, rabattîtes, rabattirent, rabattrai, rabattras, rabattra, rabattrons, rabattrez, rabattront)
-
servir de médiateur dans verbe
-
marchander verbe (marchande, marchandes, marchandons, marchandez, marchandent, marchandais, marchandait, marchandions, marchandiez, marchandaient, marchandai, marchandas, marchanda, marchandâmes, marchandâtes, marchandèrent, marchanderai, marchanderas, marchandera, marchanderons, marchanderez, marchanderont)
-
Conjugations for sjacheren:
o.t.t.
- sjacher
- sjachert
- sjachert
- sjacheren
- sjacheren
- sjacheren
o.v.t.
- sjacherde
- sjacherde
- sjacherde
- sjacherden
- sjacherden
- sjacherden
v.t.t.
- heb gesjacherd
- hebt gesjacherd
- heeft gesjacherd
- hebben gesjacherd
- hebben gesjacherd
- hebben gesjacherd
v.v.t.
- had gesjacherd
- had gesjacherd
- had gesjacherd
- hadden gesjacherd
- hadden gesjacherd
- hadden gesjacherd
o.t.t.t.
- zal sjacheren
- zult sjacheren
- zal sjacheren
- zullen sjacheren
- zullen sjacheren
- zullen sjacheren
o.v.t.t.
- zou sjacheren
- zou sjacheren
- zou sjacheren
- zouden sjacheren
- zouden sjacheren
- zouden sjacheren
en verder
- ben gesjacherd
- bent gesjacherd
- is gesjacherd
- zijn gesjacherd
- zijn gesjacherd
- zijn gesjacherd
diversen
- sjacher!
- sjachert!
- gesjacherd
- sjacherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sjacheren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
marchander | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | afdingen; beknibbelen; dingen; knibbelen; knijpen; schrapen |
négocier | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; tussenkomen; verhandelen; verkopen |
rabattre | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | aan stukken slaan; inslaan; kapotgooien; kapotslaan; opvouwen; stukgooien; stukslaan; verbrijzelen; vouwen |
servir de médiateur dans | afdingen; afpingelen; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren | bemiddelen; tussenkomen |
Wiktionary Translations for sjacheren:
sjacheren
Cross Translation:
verb
-
op minder fatsoenlijke manier handel drijven
- sjacheren → traficoter; marchander
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sjacheren | → marchander; berlander; barguigner | ↔ schachern — abwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren |