Dutch
Detailed Translations for sloof from Dutch to French
sloof:
-
de sloof (schort; voorschoot; werkschort; schortje)
-
de sloof (huissloof; moeke)
Translation Matrix for sloof:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bonne | huissloof; moeke; sloof | dienstbode; dienstmeisje; vrouw; vrouwmens; vrouwspersoon |
bonne à tout faire | huissloof; moeke; sloof | loonslaaf; werkezel; werkslaaf |
esclave de ménage | huissloof; moeke; sloof | |
tablier | schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
bonne | heerlijk; hemels; kostelijk; lekker; overheerlijk; reuzelekker; smakelijk; verrukkelijk; zalig |
Related Words for "sloof":
sloof form of sloven:
-
sloven (zich afsloven; zwoegen; ploeteren; afbeulen; sappelen; afjakkeren; afsloven)
épuiser; besogner; peiner; se tuer-
épuiser verbe (épuise, épuises, épuisons, épuisez, épuisent, épuisais, épuisait, épuisions, épuisiez, épuisaient, épuisai, épuisas, épuisa, épuisâmes, épuisâtes, épuisèrent, épuiserai, épuiseras, épuisera, épuiserons, épuiserez, épuiseront)
-
besogner verbe (besogne, besognes, besognons, besognez, besognent, besognais, besognait, besognions, besogniez, besognaient, besognai, besognas, besogna, besognâmes, besognâtes, besognèrent, besognerai, besogneras, besognera, besognerons, besognerez, besogneront)
-
peiner verbe (peine, peines, peinons, peinez, peinent, peinais, peinait, peinions, peiniez, peinaient, peinai, peinas, peina, peinâmes, peinâtes, peinèrent, peinerai, peineras, peinera, peinerons, peinerez, peineront)
-
se tuer verbe
-
-
sloven (hard werken; half dood werken; afbeulen; kapotwerken; een ongeluk werken; pezen; buffelen; aanpoten)
travailler dur; se tuer à la tâche; surmener; peiner; trimer-
travailler dur verbe
-
se tuer à la tâche verbe
-
surmener verbe (surmène, surmènes, surmenons, surmenez, surmènent, surmenais, surmenait, surmenions, surmeniez, surmenaient, surmenai, surmenas, surmena, surmenâmes, surmenâtes, surmenèrent, surmènerai, surmèneras, surmènera, surmènerons, surmènerez, surmèneront)
-
peiner verbe (peine, peines, peinons, peinez, peinent, peinais, peinait, peinions, peiniez, peinaient, peinai, peinas, peina, peinâmes, peinâtes, peinèrent, peinerai, peineras, peinera, peinerons, peinerez, peineront)
-
trimer verbe (trime, trimes, trimons, trimez, triment, trimais, trimait, trimions, trimiez, trimaient, trimai, trimas, trima, trimâmes, trimâtes, trimèrent, trimerai, trimeras, trimera, trimerons, trimerez, trimeront)
-
Conjugations for sloven:
o.t.t.
- sloof
- slooft
- slooft
- sloven
- sloven
- sloven
o.v.t.
- sloofte
- sloofte
- sloofte
- slooften
- slooften
- slooften
v.t.t.
- heb geslooft
- hebt geslooft
- heeft geslooft
- hebben geslooft
- hebben geslooft
- hebben geslooft
v.v.t.
- had geslooft
- had geslooft
- had geslooft
- hadden geslooft
- hadden geslooft
- hadden geslooft
o.t.t.t.
- zal sloven
- zult sloven
- zal sloven
- zullen sloven
- zullen sloven
- zullen sloven
o.v.t.t.
- zou sloven
- zou sloven
- zou sloven
- zouden sloven
- zouden sloven
- zouden sloven
en verder
- ben geslooft
- bent geslooft
- is geslooft
- zijn geslooft
- zijn geslooft
- zijn geslooft
diversen
- sloof!
- slooft!
- geslooft
- slovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze