Dutch
Detailed Translations for smette from Dutch to French
smette form of smetten:
-
smetten (vlekken; afgeven; bevlekken)
déteindre; tacher; salir; soiller-
déteindre verbe (déteins, déteint, déteignons, déteignez, déteignent, déteignais, déteignait, déteignions, déteigniez, déteignaient, déteignis, déteignit, déteignîmes, déteignîtes, déteignirent, déteindrai, déteindras, déteindra, déteindrons, déteindrez, déteindront)
-
tacher verbe (tache, taches, tachons, tachez, tachent, tachais, tachait, tachions, tachiez, tachaient, tachai, tachas, tacha, tachâmes, tachâtes, tachèrent, tacherai, tacheras, tachera, tacherons, tacherez, tacheront)
-
salir verbe (salis, salit, salissons, salissez, salissent, salissais, salissait, salissions, salissiez, salissaient, salîmes, salîtes, salirent, salirai, saliras, salira, salirons, salirez, saliront)
-
soiller verbe
-
Conjugations for smetten:
o.t.t.
- smet
- smet
- smet
- smetten
- smetten
- smetten
o.v.t.
- smette
- smette
- smette
- smetten
- smetten
- smetten
v.t.t.
- heb gesmet
- hebt gesmet
- heeft gesmet
- hebben gesmet
- hebben gesmet
- hebben gesmet
v.v.t.
- had gesmet
- had gesmet
- had gesmet
- hadden gesmet
- hadden gesmet
- hadden gesmet
o.t.t.t.
- zal smetten
- zult smetten
- zal smetten
- zullen smetten
- zullen smetten
- zullen smetten
o.v.t.t.
- zou smetten
- zou smetten
- zou smetten
- zouden smetten
- zouden smetten
- zouden smetten
en verder
- ben gesmet
- bent gesmet
- is gesmet
- zijn gesmet
- zijn gesmet
- zijn gesmet
diversen
- smet!
- smett!
- gesmet
- smettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for smetten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
déteindre | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | tanen; vaal worden; van kleur veranderen; verbleken; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen |
salir | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; een smet werpen op; kladden; knoeien; morsen; ontluisteren; smerig worden; verontreinigen; vervuilen; vies maken; vies worden; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |
soiller | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | |
tacher | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; kladden; knoeien; morsen; vies maken; viesmaken; vlekken; vuil maken; vuilmaken |