Dutch

Detailed Translations for snuffelen from Dutch to French

snuffelen:

snuffelen verbe (snuffel, snuffelt, snuffelde, snuffelden, gesnuffeld)

  1. snuffelen
    fouiller; flairer; fourrer le nez dans; fureter; fouiner
    • fouiller verbe (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )
    • flairer verbe (flaire, flaires, flairons, flairez, )
    • fureter verbe (furète, furètes, furetons, furetez, )
    • fouiner verbe (fouine, fouines, fouinons, fouinez, )
  2. snuffelen (rechercheren; speuren; naspeuring doen)
    examiner; faire des recherches; fourrer le nez dans; fouiller; flairer; fouiner; renifler; enquêter; fureter; inspecter
    • examiner verbe (examine, examines, examinons, examinez, )
    • fouiller verbe (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )
    • flairer verbe (flaire, flaires, flairons, flairez, )
    • fouiner verbe (fouine, fouines, fouinons, fouinez, )
    • renifler verbe (renifle, renifles, reniflons, reniflez, )
    • enquêter verbe (enquête, enquêtes, enquêtons, enquêtez, )
    • fureter verbe (furète, furètes, furetons, furetez, )
    • inspecter verbe (inspecte, inspectes, inspectons, inspectez, )
  3. snuffelen (rondwroeten)
  4. snuffelen (graaien; grabbelen)
    fouiller; fureter; fouiner
    • fouiller verbe (fouille, fouilles, fouillons, fouillez, )
    • fureter verbe (furète, furètes, furetons, furetez, )
    • fouiner verbe (fouine, fouines, fouinons, fouinez, )

Conjugations for snuffelen:

o.t.t.
  1. snuffel
  2. snuffelt
  3. snuffelt
  4. snuffelen
  5. snuffelen
  6. snuffelen
o.v.t.
  1. snuffelde
  2. snuffelde
  3. snuffelde
  4. snuffelden
  5. snuffelden
  6. snuffelden
v.t.t.
  1. heb gesnuffeld
  2. hebt gesnuffeld
  3. heeft gesnuffeld
  4. hebben gesnuffeld
  5. hebben gesnuffeld
  6. hebben gesnuffeld
v.v.t.
  1. had gesnuffeld
  2. had gesnuffeld
  3. had gesnuffeld
  4. hadden gesnuffeld
  5. hadden gesnuffeld
  6. hadden gesnuffeld
o.t.t.t.
  1. zal snuffelen
  2. zult snuffelen
  3. zal snuffelen
  4. zullen snuffelen
  5. zullen snuffelen
  6. zullen snuffelen
o.v.t.t.
  1. zou snuffelen
  2. zou snuffelen
  3. zou snuffelen
  4. zouden snuffelen
  5. zouden snuffelen
  6. zouden snuffelen
en verder
  1. ben gesnuffeld
  2. bent gesnuffeld
  3. is gesnuffeld
  4. zijn gesnuffeld
  5. zijn gesnuffeld
  6. zijn gesnuffeld
diversen
  1. snuffel!
  2. snuffelt!
  3. gesnuffeld
  4. snuffelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for snuffelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
examiner bezichtigen; bezichtiging
fouiller aftasten; afvoelen; tasten; voelen
VerbRelated TranslationsOther Translations
enquêter naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren controleren; examineren; nagaan; nakijken; navragen; overhoren; testen; toetsen
examiner naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aankijken; aanschouwen; aftasten; afwegen; bekijken; beproeven; beschouwen; bezichtigen; bezien; blikken; blikken werpen; checken; controleren; doordenken; doorvorsen; examineren; gadeslaan; inkijken; inspecteren; inzien; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; natrekken; onderzoeken; overdenken; overhoren; overwegen; schouwen; testen; toeschouwen; toetsen; verifiëren; verkennen
faire des recherches naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren doorvorsen; naspeuren; nasporen; navorsen; onderzoeken; speuren; vorsen
flairer naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren besniffelen; besnuffelen; lucht krijgen van; snuffelen aan; snuffen
fouiller graaien; grabbelen; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aftasten; afvoelen; afzoeken; bevoelen; doorzoeken; fouilleren; graaien; grabbelen; grasduinen; in iets rondtasten; neuzen; onderzoeken; rommelen; scharrelen van kip; snuffelen aan; speuren; verkennen; visiteren; woelen; wroeten; wurmen; zien te vinden; zoeken
fouiller dans rondwroeten; snuffelen
fouiner graaien; grabbelen; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aan de zwerf zijn; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; neuzen; om zich heen kijken; rommelen; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondzwerven; scharrelen van kip; speuren; struinen; verdwaald zijn; zwerven
fouir dans rondwroeten; snuffelen
fourrer le nez dans naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren grasduinen; neuzen; speuren
fureter graaien; grabbelen; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren besniffelen; besnuffelen; neuzen; om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; scharrelen van kip; snuffen; speuren; struinen; verdwaald zijn
inspecter naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren aanschouwen; bekijken; beproeven; bezichtigen; bezien; controleren; doorvorsen; examineren; inspecteren; keuren; monsteren; monsters nemen; nagaan; nakijken; naspeuren; nasporen; onderzoeken; overhoren; overzien; schouwen; testen; toetsen
renifler naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren besniffelen; besnuffelen; een loopneus hebben; een snuif nemen; hinniken; iets ophalen; insnuiven; inzuigen; naar binnen zuigen; neus ophalen; opsnuiven; paardegeluid maken; sniffelen; snuffen; snuiven

Wiktionary Translations for snuffelen:

snuffelen
verb
  1. aandachtig ruiken
  2. nieuwsgierig doorzoeken

Cross Translation:
FromToVia
snuffelen fourrer son nez nuzzle — touch with the nose

Related Translations for snuffelen