Dutch
Detailed Translations for succes hebben from Dutch to French
succes hebben:
-
succes hebben (slagen)
réussir; parvenir; avoir du succès-
réussir verbe (réussis, réussit, réussissons, réussissez, réussissent, réussissais, réussissait, réussissions, réussissiez, réussissaient, réussîmes, réussîtes, réussirent, réussirai, réussiras, réussira, réussirons, réussirez, réussiront)
-
parvenir verbe (parviens, parvient, parvenons, parvenez, parviennent, parvenais, parvenait, parvenions, parveniez, parvenaient, parvins, parvint, parvînmes, parvîntes, parvinrent, parviendrai, parviendras, parviendra, parviendrons, parviendrez, parviendront)
-
avoir du succès verbe
-
Conjugations for succes hebben:
o.t.t.
- heb succes
- hebt succes
- hebt succes
- hebben succes
- hebben succes
- hebben succes
o.v.t.
- had succes
- had succes
- had succes
- hadden succes
- hadden succes
- hadden succes
v.t.t.
- heb succes gehad
- hebt succes gehad
- heeft succes gehad
- hebben succes gehad
- hebben succes gehad
- hebben succes gehad
v.v.t.
- had succes gehad
- had succes gehad
- had succes gehad
- hadden succes gehad
- hadden succes gehad
- hadden succes gehad
o.t.t.t.
- zal succes hebben
- zult succes hebben
- zal succes hebben
- zullen succes hebben
- zullen succes hebben
- zullen succes hebben
o.v.t.t.
- zou succes hebben
- zou succes hebben
- zou succes hebben
- zouden succes hebben
- zouden succes hebben
- zouden succes hebben
en verder
- ben succes gehad
- bent succes gehad
- is succes gehad
- zijn succes gehad
- zijn succes gehad
- zijn succes gehad
diversen
- heb succes!
- hebt succes!
- succes gehad
- succes hebbend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for succes hebben:
Verb | Related Translations | Other Translations |
avoir du succès | slagen; succes hebben | |
parvenir | slagen; succes hebben | aflopen; bedingen; bewerkstelligen; eindigen; ejaculeren; fiksen; fixen; klaarkomen; klaarspelen; lappen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voltooien; voor elkaar krijgen; voorbijgaan |
réussir | slagen; succes hebben | aflopen; bedingen; bewerkstelligen; bloeien; fiksen; fixen; flikken; floreren; goed gaan; goed lopen; het goed maken; klaarspelen; lappen; slagen voor; tot hoogconjunctuur komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan |
External Machine Translations: