Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. toefluisteren:


Dutch

Detailed Translations for toefluisteren from Dutch to French

toefluisteren:

toefluisteren verbe (fluister toe, fluistert toe, fluisterde toe, fluisterden toe, toegefluisterd)

  1. toefluisteren
    souffler; chuchoter
    • souffler verbe (souffle, souffles, soufflons, soufflez, )
    • chuchoter verbe (chuchote, chuchotes, chuchotons, chuchotez, )

Conjugations for toefluisteren:

o.t.t.
  1. fluister toe
  2. fluistert toe
  3. fluistert toe
  4. fluisteren toe
  5. fluisteren toe
  6. fluisteren toe
o.v.t.
  1. fluisterde toe
  2. fluisterde toe
  3. fluisterde toe
  4. fluisterden toe
  5. fluisterden toe
  6. fluisterden toe
v.t.t.
  1. heb toegefluisterd
  2. hebt toegefluisterd
  3. heeft toegefluisterd
  4. hebben toegefluisterd
  5. hebben toegefluisterd
  6. hebben toegefluisterd
v.v.t.
  1. had toegefluisterd
  2. had toegefluisterd
  3. had toegefluisterd
  4. hadden toegefluisterd
  5. hadden toegefluisterd
  6. hadden toegefluisterd
o.t.t.t.
  1. zal toefluisteren
  2. zult toefluisteren
  3. zal toefluisteren
  4. zullen toefluisteren
  5. zullen toefluisteren
  6. zullen toefluisteren
o.v.t.t.
  1. zou toefluisteren
  2. zou toefluisteren
  3. zou toefluisteren
  4. zouden toefluisteren
  5. zouden toefluisteren
  6. zouden toefluisteren
en verder
  1. ben toegefluisterd
  2. bent toegefluisterd
  3. is toegefluisterd
  4. zijn toegefluisterd
  5. zijn toegefluisterd
  6. zijn toegefluisterd
diversen
  1. fluister toe!
  2. fluistert toe!
  3. toegefluisterd
  4. toefluisterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toefluisteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
chuchoter toefluisteren fluisteren; lispelen; sissen; smiespelen; smoezen
souffler toefluisteren ademen; ademhalen; blazen; fluisteren; fluiten; graaien; grijpen; grissen; hijgen; inademen; influisteren; ingeven; jatten; pijpen; pikken; puffen; smiespelen; smoezen; snaaien; souffleren; uitademen; uitblazen; voorzeggen; wegkapen