Dutch
Detailed Translations for toesnoeren from Dutch to French
toesnoeren:
-
toesnoeren
tresser; lacer-
tresser verbe (tresse, tresses, tressons, tressez, tressent, tressais, tressait, tressions, tressiez, tressaient, tressai, tressas, tressa, tressâmes, tressâtes, tressèrent, tresserai, tresseras, tressera, tresserons, tresserez, tresseront)
-
lacer verbe (lace, laces, laçons, lacez, lacent, laçais, laçait, lacions, laciez, laçaient, laçai, laças, laça, laçâmes, laçâtes, lacèrent, lacerai, laceras, lacera, lacerons, lacerez, laceront)
-
Conjugations for toesnoeren:
o.t.t.
- snoer toe
- snoert toe
- snoert toe
- snoeren toe
- snoeren toe
- snoeren toe
o.v.t.
- snoerde toe
- snoerde toe
- snoerde toe
- snoerden toe
- snoerden toe
- snoerden toe
v.t.t.
- heb toegesnoerd
- hebt toegesnoerd
- heeft toegesnoerd
- hebben toegesnoerd
- hebben toegesnoerd
- hebben toegesnoerd
v.v.t.
- had toegesnoerd
- had toegesnoerd
- had toegesnoerd
- hadden toegesnoerd
- hadden toegesnoerd
- hadden toegesnoerd
o.t.t.t.
- zal toesnoeren
- zult toesnoeren
- zal toesnoeren
- zullen toesnoeren
- zullen toesnoeren
- zullen toesnoeren
o.v.t.t.
- zou toesnoeren
- zou toesnoeren
- zou toesnoeren
- zouden toesnoeren
- zouden toesnoeren
- zouden toesnoeren
en verder
- ben toegesnoerd
- bent toegesnoerd
- is toegesnoerd
- zijn toegesnoerd
- zijn toegesnoerd
- zijn toegesnoerd
diversen
- snoer toe!
- snoert toe!
- toegesnoerd
- toesnoerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toesnoeren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
lacer | toesnoeren | aaneenrijgen; dichtrijgen; dichtsnoeren; rijgen |
tresser | toesnoeren | ineenvlechten; invlechten; strengelen; vlechten; vlechten in |