Dutch

Detailed Translations for toesteken from Dutch to French

toesteken:

toesteken verbe (steek toe, steekt toe, stak toe, staken toe, toegestoken)

  1. toesteken (aanreiken; geven; overgeven; )
    donner; rendre; remettre; offrir; transmettre; déposer; présenter; déléguer; porter; livrer; faire circuler; tendre quelque chose à quelqu'un; passer quelque chose à quelqu'un
    • donner verbe (donne, donnes, donnons, donnez, )
    • rendre verbe (rends, rend, rendons, rendez, )
    • remettre verbe (remets, remet, remettons, remettez, )
    • offrir verbe (offre, offres, offrons, offrez, )
    • transmettre verbe (transmets, transmet, transmettons, transmettez, )
    • déposer verbe (dépose, déposes, déposons, déposez, )
    • présenter verbe (présente, présentes, présentons, présentez, )
    • déléguer verbe (délègue, délègues, déléguons, déléguez, )
    • porter verbe (porte, portes, portons, portez, )
    • livrer verbe (livre, livres, livrons, livrez, )
  2. toesteken (toestoten)

Conjugations for toesteken:

o.t.t.
  1. steek toe
  2. steekt toe
  3. steekt toe
  4. steken toe
  5. steken toe
  6. steken toe
o.v.t.
  1. stak toe
  2. stak toe
  3. stak toe
  4. staken toe
  5. staken toe
  6. staken toe
v.t.t.
  1. heb toegestoken
  2. hebt toegestoken
  3. heeft toegestoken
  4. hebben toegestoken
  5. hebben toegestoken
  6. hebben toegestoken
v.v.t.
  1. had toegestoken
  2. had toegestoken
  3. had toegestoken
  4. hadden toegestoken
  5. hadden toegestoken
  6. hadden toegestoken
o.t.t.t.
  1. zal toesteken
  2. zult toesteken
  3. zal toesteken
  4. zullen toesteken
  5. zullen toesteken
  6. zullen toesteken
o.v.t.t.
  1. zou toesteken
  2. zou toesteken
  3. zou toesteken
  4. zouden toesteken
  5. zouden toesteken
  6. zouden toesteken
en verder
  1. ben toegestoken
  2. bent toegestoken
  3. is toegestoken
  4. zijn toegestoken
  5. zijn toegestoken
  6. zijn toegestoken
diversen
  1. steek toe!
  2. steekt toe!
  3. toegestoken
  4. toestekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toesteken:

NounRelated TranslationsOther Translations
donner weggeven
VerbRelated TranslationsOther Translations
buter vers toesteken; toestoten
donner aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanbieden; aangeven; aanreiken; declareren; doneren; geven; gunnen; gunst verlenen; offreren; presenteren; reiken; schenken; ten huwelijk geven; toebrengen; toedragen; toevoeren; uithuwelijken; uithuwen; vergeven; verlenen; verstrekken; weggeven; wegschenken; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
déléguer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan een ander overlaten; afvaardigen; delegeren; deputeren; doorschuiven; overdragen
déposer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken capituleren; deponeren; iets neerleggen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; ontzetten; opgeven; overgeven; plaatsen; posten; posteren; stationeren; storten; uit de macht ontzetten; uitleveren; versturen; wegleggen; zenden; zetten; zich overgeven
faire circuler aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken doorgeven; doorspelen; doorvertellen; rondbrieven; ronddelen; rondgeven; rondreiken; rondvertellen; uitdelen; uitreiken; verdelen; verder reiken
heurter vers toesteken; toestoten
livrer aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aanleveren; afleveren; bestellen; bezorgen; brengen; geven; gunnen; gunst verlenen; leveren; opbrengen; opleveren; overhandigen; rondbrengen; schenken; thuisbezorgen; toedragen; toeleveren; toevoeren; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
offrir aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan tafel bedienen; aanbieden; aanreiken; bedienen; bieden; cadeau doen; cadeau geven; fuiven; geven; indienen; laten zien; leveren; offreren; opdienen; opdissen; presenteren; schenken; tonen; trakteren; uitloven; vertonen; voorschotelen; voorzetten
passer quelque chose à quelqu'un aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
porter aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan hebben; aandoen; afvoeren; berokkenen; dragen; gebukt gaan onder; meedragen; naar boven brengen; naar boven dragen; naar boven tillen; omhoogdragen; ondersteunen; opwaarts dragen; rugsteunen; sjouwen; steunen; toebrengen; torsen; veroorzaken; versturen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zenden; zeulen
pousser vers toesteken; toestoten
présenter aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aan tafel bedienen; aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanmelden; aanraden; aansnijden; aanvoeren; bedienen; bieden; entameren; exposeren; formuleren; iemand recommanderen; in een formule brengen; indienen; inkleden; inleven; inschrijven; intekenen; invoelen; laten zien; meeleven; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opdienen; opdissen; opgeven; opperen; opwerpen; poneren; presenteren; subscriberen; te berde brengen; tentoonstellen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; vertonen; voelen; voor ogen brengen; voordragen; voorleggen; voorschotelen; voorzetten
remettre aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aangeven; aanreiken; afgeven; aflossen; bijschenken; bijtanken; bijvullen; distribueren; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overhandigen; overleveren; reiken; remplaceren; restitueren; retourneren; ronddelen; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; uitreiken; verdagen; verdelen; verder reiken; verlenen; vernieuwen; verstrekken; versturen; vervangen; verwisselen; zenden
rendre aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken afgeven; beschrijven; braken; eraf gaan; inleveren; kotsen; overbrengen; overgeven; overhandigen; overleveren; retourneren; spugen; spuwen; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugzenden; translateren; uitbraken; vertalen; vertolken; vomeren; weergeven
tendre quelque chose à quelqu'un aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken
transmettre aangeven; aanreiken; afgeven; geven; overgeven; overhandigen; toesteken aansteken; afdragen; besmetten; doen toekomen; doorgeven; doorspelen; doorsturen; doorvertellen; doorzenden; een boodschap uitdragen; iem. iets sturen; opsturen; overdragen aan; overmaken; overzenden; posten; rondbrieven; rondvertellen; toezenden; uitdragen; uitstrooien; uitzaaien; verder reiken; verkondigen; zenden