Summary
Dutch to French: more detail...
- troef:
- troeven:
-
Wiktionary:
- troef → atout
- troef → atout, carte maîtresse
Dutch
Detailed Translations for troef from Dutch to French
troef:
-
de troef (troefkaart; troeven)
Translation Matrix for troef:
Noun | Related Translations | Other Translations |
atout | troef; troefkaart; troeven | |
atout dans un jeu de cartes | troef; troefkaart; troeven | |
retourne | troef; troefkaart; troeven |
Related Words for "troef":
Wiktionary Translations for troef:
troeven:
-
de troeven (troefkaart; troef)
-
troeven
couper; jouer un atout-
couper verbe (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
-
jouer un atout verbe
-
Conjugations for troeven:
o.t.t.
- troef
- troeft
- troeft
- troeven
- troeven
- troeven
o.v.t.
- troefte
- troefte
- troefte
- troeften
- troeften
- troeften
v.t.t.
- heb getroeft
- hebt getroeft
- heeft getroeft
- hebben getroeft
- hebben getroeft
- hebben getroeft
v.v.t.
- had getroeft
- had getroeft
- had getroeft
- hadden getroeft
- hadden getroeft
- hadden getroeft
o.t.t.t.
- zal troeven
- zult troeven
- zal troeven
- zullen troeven
- zullen troeven
- zullen troeven
o.v.t.t.
- zou troeven
- zou troeven
- zou troeven
- zouden troeven
- zouden troeven
- zouden troeven
en verder
- ben getroeft
- bent getroeft
- is getroeft
- zijn getroeft
- zijn getroeft
- zijn getroeft
diversen
- troef!
- troeft!
- getroeft
- troevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for troeven:
Noun | Related Translations | Other Translations |
atout | troef; troefkaart; troeven | |
atout dans un jeu de cartes | troef; troefkaart; troeven | |
retourne | troef; troefkaart; troeven | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
couper | troeven | aanlengen; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afknippen; afsluiten; afsnijden; aftroeven; afzetten; besnoeien; beëindigen; breken; coifferen; couperen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; een einde maken aan; eindigen; hakken; in stukken hakken; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; losrukken; losscheuren; lossnijden; lostrekken; neerhalen; omverhalen; op maat snijden; opensnijden; ophouden; overtroeven; scheiden; slopen; snijden; snijwerk maken; snoeien; splitsen; stoppen; toesnijden; trimmen; uit elkaar halen; uitdoen; uitdunnen; uiteenhalen; uitmaken; uitschakelen; uitzetten; verdunnen; versnijden; verwateren; wegkappen; wegknippen; wegsnijden; wegsnoeien |
jouer un atout | troeven |