Dutch
Detailed Translations for uiteensplijten from Dutch to French
uiteensplijten:
-
uiteensplijten (splitsen; kloven; splijten; klieven)
scinder; hacher; cliver; fendre; fissurer; se fendiller; se fendre-
scinder verbe (scinde, scindes, scindons, scindez, scindent, scindais, scindait, scindions, scindiez, scindaient, scindai, scindas, scinda, scindâmes, scindâtes, scindèrent, scinderai, scinderas, scindera, scinderons, scinderez, scinderont)
-
hacher verbe (hache, haches, hachons, hachez, hachent, hachais, hachait, hachions, hachiez, hachaient, hachai, hachas, hacha, hachâmes, hachâtes, hachèrent, hacherai, hacheras, hachera, hacherons, hacherez, hacheront)
-
cliver verbe (clive, clives, clivons, clivez, clivent, clivais, clivait, clivions, cliviez, clivaient, clivai, clivas, cliva, clivâmes, clivâtes, clivèrent, cliverai, cliveras, clivera, cliverons, cliverez, cliveront)
-
fendre verbe (fends, fend, fendons, fendez, fendent, fendais, fendait, fendions, fendiez, fendaient, fendis, fendit, fendîmes, fendîtes, fendirent, fendrai, fendras, fendra, fendrons, fendrez, fendront)
-
fissurer verbe (fissure, fissures, fissurons, fissurez, fissurent, fissurais, fissurait, fissurions, fissuriez, fissuraient, fissurai, fissuras, fissura, fissurâmes, fissurâtes, fissurèrent, fissurerai, fissureras, fissurera, fissurerons, fissurerez, fissureront)
-
se fendiller verbe
-
se fendre verbe
-
Conjugations for uiteensplijten:
o.t.t.
- splijt uiteen
- splijt uiteen
- splijt uiteen
- splijten uiteen
- splijten uiteen
- splijten uiteen
o.v.t.
- splijtte uiteen
- splijtte uiteen
- splijtte uiteen
- splijtten uiteen
- splijtten uiteen
- splijtten uiteen
v.t.t.
- ben uiteengespleten
- bent uiteengespleten
- is uiteengespleten
- zijn uiteengespleten
- zijn uiteengespleten
- zijn uiteengespleten
v.v.t.
- was uiteengespleten
- was uiteengespleten
- was uiteengespleten
- waren uiteengespleten
- waren uiteengespleten
- waren uiteengespleten
o.t.t.t.
- zal uiteensplijten
- zult uiteensplijten
- zal uiteensplijten
- zullen uiteensplijten
- zullen uiteensplijten
- zullen uiteensplijten
o.v.t.t.
- zou uiteensplijten
- zou uiteensplijten
- zou uiteensplijten
- zouden uiteensplijten
- zouden uiteensplijten
- zouden uiteensplijten
diversen
- splijt uiteen!
- splijtt uiteen!
- uiteengespleten
- uiteensplijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze