Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitgezonderd:
  2. uitzonderen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitgezonderd from Dutch to French

uitgezonderd:


Translation Matrix for uitgezonderd:

ConjunctionRelated TranslationsOther Translations
- behalve
ModifierRelated TranslationsOther Translations
en dehors de behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd buiten; buitenshuis; hierbuiten
excepté behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd behoudens
exepté tenzij; uitgezonderd
sauf behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd behoudens
à moins de tenzij; uitgezonderd
à moins que tenzij; uitgezonderd
à part behalve; buiten; met uitsluiting van; uitgezonderd afgescheiden; afzonderlijk; apart; behoudens; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; eigenaardig; enig; enig in zijn soort; excentriek; gescheiden; gesepareerd; los van elkaar; merkwaardig; naar opzij; ongewoon; onvergelijkbaar; onvergelijkelijk; separaat; typisch; uniek; vreemd; zijwaarts; zonderling

Related Words for "uitgezonderd":

  • uitgezonderde

Synonyms for "uitgezonderd":


Related Definitions for "uitgezonderd":

  1. wat niet wordt meegerekend1
    • iedereen mag mee, uitgezonderd de twee oudsten1

uitgezonderd form of uitzonderen:

uitzonderen verbe (zonder uit, zondert uit, zonderde uit, zonderden uit, uitgezonderd)

  1. uitzonderen
    excepter; exclure
    • excepter verbe (excepte, exceptes, exceptons, exceptez, )
    • exclure verbe (exclus, exclut, excluons, excluez, )

Conjugations for uitzonderen:

o.t.t.
  1. zonder uit
  2. zondert uit
  3. zondert uit
  4. zonderen uit
  5. zonderen uit
  6. zonderen uit
o.v.t.
  1. zonderde uit
  2. zonderde uit
  3. zonderde uit
  4. zonderden uit
  5. zonderden uit
  6. zonderden uit
v.t.t.
  1. heb uitgezonderd
  2. hebt uitgezonderd
  3. heeft uitgezonderd
  4. hebben uitgezonderd
  5. hebben uitgezonderd
  6. hebben uitgezonderd
v.v.t.
  1. had uitgezonderd
  2. had uitgezonderd
  3. had uitgezonderd
  4. hadden uitgezonderd
  5. hadden uitgezonderd
  6. hadden uitgezonderd
o.t.t.t.
  1. zal uitzonderen
  2. zult uitzonderen
  3. zal uitzonderen
  4. zullen uitzonderen
  5. zullen uitzonderen
  6. zullen uitzonderen
o.v.t.t.
  1. zou uitzonderen
  2. zou uitzonderen
  3. zou uitzonderen
  4. zouden uitzonderen
  5. zouden uitzonderen
  6. zouden uitzonderen
en verder
  1. ben uitgezonderd
  2. bent uitgezonderd
  3. is uitgezonderd
  4. zijn uitgezonderd
  5. zijn uitgezonderd
  6. zijn uitgezonderd
diversen
  1. zonder uit!
  2. zondert uit!
  3. uitgezonderd
  4. uitzonderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzonderen [znw.] nom

  1. uitzonderen
    l'exception

Translation Matrix for uitzonderen:

NounRelated TranslationsOther Translations
exception uitzonderen uitzondering
VerbRelated TranslationsOther Translations
excepter uitzonderen buitensluiten; uitsluiten
exclure uitzonderen buitensluiten; diskwalificeren; iemand schrappen; royeren; uitgooien; uitsluiten; uitwerpen

Wiktionary Translations for uitzonderen:

uitzonderen
verb
  1. buiten een bepaalde regel plaatsen
uitzonderen
Cross Translation:
FromToVia
uitzonderen faire une exception; excepter except — to exclude