Dutch
Detailed Translations for uitklokken from Dutch to French
uitklokken:
-
uitklokken
pointer; chronométrer-
pointer verbe (pointe, pointes, pointons, pointez, pointent, pointais, pointait, pointions, pointiez, pointaient, pointai, pointas, pointa, pointâmes, pointâtes, pointèrent, pointerai, pointeras, pointera, pointerons, pointerez, pointeront)
-
chronométrer verbe (chronomètre, chronomètres, chronométrons, chronométrez, chronomètrent, chronométrais, chronométrait, chronométrions, chronométriez, chronométraient, chronométrai, chronométras, chronométra, chronométrâmes, chronométrâtes, chronométrèrent, chronométrerai, chronométreras, chronométrera, chronométrerons, chronométrerez, chronométreront)
-
Conjugations for uitklokken:
o.t.t.
- klok uit
- klokt uit
- klokt uit
- klokken uit
- klokken uit
- klokken uit
o.v.t.
- klokte uit
- klokte uit
- klokte uit
- klokten uit
- klokten uit
- klokten uit
v.t.t.
- heb uitgeklokt
- hebt uitgeklokt
- heeft uitgeklokt
- hebben uitgeklokt
- hebben uitgeklokt
- hebben uitgeklokt
v.v.t.
- had uitgeklokt
- had uitgeklokt
- had uitgeklokt
- hadden uitgeklokt
- hadden uitgeklokt
- hadden uitgeklokt
o.t.t.t.
- zal uitklokken
- zult uitklokken
- zal uitklokken
- zullen uitklokken
- zullen uitklokken
- zullen uitklokken
o.v.t.t.
- zou uitklokken
- zou uitklokken
- zou uitklokken
- zouden uitklokken
- zouden uitklokken
- zouden uitklokken
en verder
- ben uitgeklokt
- bent uitgeklokt
- is uitgeklokt
- zijn uitgeklokt
- zijn uitgeklokt
- zijn uitgeklokt
diversen
- klok uit!
- klokt uit!
- uitgeklokt
- uitklokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitklokken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
chronométrer | uitklokken | de tijd opnemen; klokken; timen |
pointer | uitklokken | aankruisen; aanwijzen; inklokken; merken; spitsen; stempel zetten; stempelen; tuiten |