Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitkoken:


Dutch

Detailed Translations for uitkoken from Dutch to French

uitkoken:

uitkoken verbe (kook uit, kookt uit, kookte uit, kookten uit, uitgekookt)

  1. uitkoken
    faire bouillir; décreuser
    • décreuser verbe (décreuse, décreuses, décreusons, décreusez, )

Conjugations for uitkoken:

o.t.t.
  1. kook uit
  2. kookt uit
  3. kookt uit
  4. koken uit
  5. koken uit
  6. koken uit
o.v.t.
  1. kookte uit
  2. kookte uit
  3. kookte uit
  4. kookten uit
  5. kookten uit
  6. kookten uit
v.t.t.
  1. heb uitgekookt
  2. hebt uitgekookt
  3. heeft uitgekookt
  4. hebben uitgekookt
  5. hebben uitgekookt
  6. hebben uitgekookt
v.v.t.
  1. had uitgekookt
  2. had uitgekookt
  3. had uitgekookt
  4. hadden uitgekookt
  5. hadden uitgekookt
  6. hadden uitgekookt
o.t.t.t.
  1. zal uitkoken
  2. zult uitkoken
  3. zal uitkoken
  4. zullen uitkoken
  5. zullen uitkoken
  6. zullen uitkoken
o.v.t.t.
  1. zou uitkoken
  2. zou uitkoken
  3. zou uitkoken
  4. zouden uitkoken
  5. zouden uitkoken
  6. zouden uitkoken
en verder
  1. ben uitgekookt
  2. bent uitgekookt
  3. is uitgekookt
  4. zijn uitgekookt
  5. zijn uitgekookt
  6. zijn uitgekookt
diversen
  1. kook uit !
  2. kookt uit !
  3. uitgekookt
  4. uitkokend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitkoken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
décreuser uitkoken
faire bouillir uitkoken eten bereiden; koken; kokkerellen