Dutch
Detailed Translations for uitpuilen from Dutch to French
uitpuilen:
-
uitpuilen (puilen)
saillir; sortir-
saillir verbe (saillis, saillit, saillissons, saillissez, saillissent, saillissais, saillissait, saillissions, saillissiez, saillissaient, saillîmes, saillîtes, saillirent, saillirai, sailliras, saillira, saillirons, saillirez, sailliront)
-
sortir verbe (sors, sort, sortons, sortez, sortent, sortais, sortait, sortions, sortiez, sortaient, sortis, sortit, sortîmes, sortîtes, sortirent, sortirai, sortiras, sortira, sortirons, sortirez, sortiront)
-
Conjugations for uitpuilen:
o.t.t.
- puil uit
- puilt uit
- puilt uit
- puilen uit
- puilen uit
- puilen uit
o.v.t.
- puilde uit
- puilde uit
- puilde uit
- puilden uit
- puilden uit
- puilden uit
v.t.t.
- heb uitgepuild
- hebt uitgepuild
- heeft uitgepuild
- hebben uitgepuild
- hebben uitgepuild
- hebben uitgepuild
v.v.t.
- had uitgepuild
- had uitgepuild
- had uitgepuild
- hadden uitgepuild
- hadden uitgepuild
- hadden uitgepuild
o.t.t.t.
- zal uitpuilen
- zult uitpuilen
- zal uitpuilen
- zullen uitpuilen
- zullen uitpuilen
- zullen uitpuilen
o.v.t.t.
- zou uitpuilen
- zou uitpuilen
- zou uitpuilen
- zouden uitpuilen
- zouden uitpuilen
- zouden uitpuilen
en verder
- ben uitgepuild
- bent uitgepuild
- is uitgepuild
- zijn uitgepuild
- zijn uitgepuild
- zijn uitgepuild
diversen
- puil uit!
- puilt uit!
- uitgepuild
- uitpuilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitpuilen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
saillir | puilen; uitpuilen | vooruitspringen; vooruitsteken |
sortir | puilen; uitpuilen | de hort op gaan; eruit gaan; heengaan; ledigen; leeghalen; leegmaken; loshalen; naar buiten halen; stappen; te voorschijn halen; uitgaan; uitgeven; uithalen; verlaten; vertrekken; voor de dag halen |
Other | Related Translations | Other Translations |
sortir | uitkomen; uitstromen |