Dutch
Detailed Translations for uitzagen from Dutch to French
uitzagen:
-
uitzagen
scier; découper-
scier verbe (scie, scies, scions, sciez, scient, sciais, sciait, sciions, sciiez, sciaient, sciai, scias, scia, sciâmes, sciâtes, scièrent, scierai, scieras, sciera, scierons, scierez, scieront)
-
découper verbe (découpe, découpes, découpons, découpez, découpent, découpais, découpait, découpions, découpiez, découpaient, découpai, découpas, découpa, découpâmes, découpâtes, découpèrent, découperai, découperas, découpera, découperons, découperez, découperont)
-
Conjugations for uitzagen:
o.t.t.
- zaag uit
- zaagt uit
- zaagt uit
- zagen uit
- zagen uit
- zagen uit
o.v.t.
- zaagde uit
- zaagde uit
- zaagde uit
- zaagden uit
- zaagden uit
- zaagden uit
v.t.t.
- heb uitgezaagd
- hebt uitgezaagd
- heeft uitgezaagd
- hebben uitgezaagd
- hebben uitgezaagd
- hebben uitgezaagd
v.v.t.
- had uitgezaagd
- had uitgezaagd
- had uitgezaagd
- hadden uitgezaagd
- hadden uitgezaagd
- hadden uitgezaagd
o.t.t.t.
- zal uitzagen
- zult uitzagen
- zal uitzagen
- zullen uitzagen
- zullen uitzagen
- zullen uitzagen
o.v.t.t.
- zou uitzagen
- zou uitzagen
- zou uitzagen
- zouden uitzagen
- zouden uitzagen
- zouden uitzagen
en verder
- ben uitgezaagd
- bent uitgezaagd
- is uitgezaagd
- zijn uitgezaagd
- zijn uitgezaagd
- zijn uitgezaagd
diversen
- zaag uit!
- zaagt uit!
- uitgezaagd
- uitzagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitzagen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
découper | uitzagen | afknippen; besnoeien; couperen; knippen; kort knippen; kort maken; korten; opensnijden; snoeien; trimmen; uithakken; uithouwen; uitkappen; uitknippen; voorsnijden; wegknippen; wegsnoeien |
scier | uitzagen | doorvragen; doorzagen; uitvragen |
uitzagen form of uitzien:
-
uitzien (uitzien naar; uitkijken)
Conjugations for uitzien:
o.t.t.
- zie uit
- ziet uit
- ziet uit
- zien uit
- zien uit
- zien uit
o.v.t.
- zag uit
- zag uit
- zag uit
- zagen uit
- zagen uit
- zagen uit
v.t.t.
- heb uitgezien
- hebt uitgezien
- heeft uitgezien
- hebben uitgezien
- hebben uitgezien
- hebben uitgezien
v.v.t.
- had uitgezien
- had uitgezien
- had uitgezien
- hadden uitgezien
- hadden uitgezien
- hadden uitgezien
o.t.t.t.
- zal uitzien
- zult uitzien
- zal uitzien
- zullen uitzien
- zullen uitzien
- zullen uitzien
o.v.t.t.
- zou uitzien
- zou uitzien
- zou uitzien
- zouden uitzien
- zouden uitzien
- zouden uitzien
en verder
- ben uitgezien
- bent uitgezien
- is uitgezien
- zijn uitgezien
- zijn uitgezien
- zijn uitgezien
diversen
- zie uit!
- ziet uit!
- uitgezien
- uitziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitzien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
attendre impatiemment | uitkijken; uitzien; uitzien naar | |
- | uitkijken |