Summary
Dutch
Detailed Translations for vastgenageld from Dutch to French
vastgenageld:
Translation Matrix for vastgenageld:
Noun | Related Translations | Other Translations |
ongulé | dier met hoeven; hoefdier | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
cloué | genageld; vastgenageld | |
ongulé | genageld; vastgenageld |
Related Words for "vastgenageld":
vastgenageld form of vastnagelen:
-
vastnagelen (spijkeren; klinken; timmeren; vastspijkeren; vastslaan)
clouer; river; riveter-
clouer verbe (cloue, cloues, clouons, clouez, clouent, clouais, clouait, clouions, clouiez, clouaient, clouai, clouas, cloua, clouâmes, clouâtes, clouèrent, clouerai, cloueras, clouera, clouerons, clouerez, cloueront)
-
river verbe (rive, rives, rivons, rivez, rivent, rivais, rivait, rivions, riviez, rivaient, rivai, rivas, riva, rivâmes, rivâtes, rivèrent, riverai, riveras, rivera, riverons, riverez, riveront)
-
riveter verbe (rivette, rivettes, rivetons, rivetez, rivettent, rivetais, rivetait, rivetions, rivetiez, rivetaient, rivetai, rivetas, riveta, rivetâmes, rivetâtes, rivetèrent, rivetterai, rivetteras, rivettera, rivetterons, rivetterez, rivetteront)
-
Conjugations for vastnagelen:
o.t.t.
- nagel vast
- nagelt vast
- nagelt vast
- nagelen vast
- nagelen vast
- nagelen vast
o.v.t.
- nagelde vast
- nagelde vast
- nagelde vast
- nagelden vast
- nagelden vast
- nagelden vast
v.t.t.
- heb vastgenageld
- hebt vastgenageld
- heeft vastgenageld
- hebben vastgenageld
- hebben vastgenageld
- hebben vastgenageld
v.v.t.
- had vastgenageld
- had vastgenageld
- had vastgenageld
- hadden vastgenageld
- hadden vastgenageld
- hadden vastgenageld
o.t.t.t.
- zal vastnagelen
- zult vastnagelen
- zal vastnagelen
- zullen vastnagelen
- zullen vastnagelen
- zullen vastnagelen
o.v.t.t.
- zou vastnagelen
- zou vastnagelen
- zou vastnagelen
- zouden vastnagelen
- zouden vastnagelen
- zouden vastnagelen
en verder
- ben vastgenageld
- bent vastgenageld
- is vastgenageld
- zijn vastgenageld
- zijn vastgenageld
- zijn vastgenageld
diversen
- nagel vast!
- nagelt vast!
- vastgenageld
- vastnagelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vastnagelen (vastspijkeren)
Translation Matrix for vastnagelen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
clouage | vastnagelen; vastspijkeren | |
river | inklinking; inklinking van bout; klink | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
clouer | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren | aanklampen; aanslaan; beetgrijpen; beetpakken; grijpen; klinken; taxeren; vastklampen; vastklinken; vastpakken |
river | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren | klinken; vastklinken |
riveter | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren |