Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. verdoezelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for verdoezelen from Dutch to French

verdoezelen:

verdoezelen verbe (verdoezel, verdoezelt, verdoezelde, verdoezelden, verdoezeld)

  1. verdoezelen (in de doofpot stoppen)
    effacer
    • effacer verbe (efface, effaces, effaçons, effacez, )

Conjugations for verdoezelen:

o.t.t.
  1. verdoezel
  2. verdoezelt
  3. verdoezelt
  4. verdoezelen
  5. verdoezelen
  6. verdoezelen
o.v.t.
  1. verdoezelde
  2. verdoezelde
  3. verdoezelde
  4. verdoezelden
  5. verdoezelden
  6. verdoezelden
v.t.t.
  1. heb verdoezeld
  2. hebt verdoezeld
  3. heeft verdoezeld
  4. hebben verdoezeld
  5. hebben verdoezeld
  6. hebben verdoezeld
v.v.t.
  1. had verdoezeld
  2. had verdoezeld
  3. had verdoezeld
  4. hadden verdoezeld
  5. hadden verdoezeld
  6. hadden verdoezeld
o.t.t.t.
  1. zal verdoezelen
  2. zult verdoezelen
  3. zal verdoezelen
  4. zullen verdoezelen
  5. zullen verdoezelen
  6. zullen verdoezelen
o.v.t.t.
  1. zou verdoezelen
  2. zou verdoezelen
  3. zou verdoezelen
  4. zouden verdoezelen
  5. zouden verdoezelen
  6. zouden verdoezelen
diversen
  1. verdoezel!
  2. verdoezelt!
  3. verdoezeld
  4. verdoezelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verdoezelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
effacer in de doofpot stoppen; verdoezelen afvegen; uitgommen; uitroeien; uitvegen; uitvlakken; uitwissen; vagen; vegen; vlakken; wegvagen; wegvegen; wissen

Wiktionary Translations for verdoezelen: