Dutch
Detailed Translations for vooropgaand from Dutch to French
vooropgaand:
-
vooropgaand (voorafgaand; inleidend; voorgaand)
-
vooropgaand (vooruitgaand)
Translation Matrix for vooropgaand:
Noun | Related Translations | Other Translations |
précédent | precedent | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
antérieur | inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand | afgelopen; ex; geweest; gewezen; toenmalig; verleden; voorheen; voormalig; voormalige; vorig; vorige; vroeger; vroegere |
antérieur à | inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand | |
ouvrant la marche | vooropgaand; vooruitgaand | |
précédent | inleidend; voorafgaand; voorgaand; vooropgaand | afgelopen; ex; geweest; gewezen; onderhavig; toenmalig; verleden; voorheen; voorliggend; voormalig; voormalige; vorig; vorige; vroeger; vroegere |
qui donne l'exemple | vooropgaand; vooruitgaand | |
qui donne le ton | vooropgaand; vooruitgaand | dominant; gezaghebbend; gezichtsbepalend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande |
qui marche en tête | vooropgaand; vooruitgaand |
vooropgaand form of vooropgaan:
-
vooropgaan (voorafgaan)
Conjugations for vooropgaan:
o.t.t.
- ga voorop
- gaat voorop
- gaat voorop
- gaan voorop
- gaan voorop
- gaan voorop
o.v.t.
- ging voorop
- ging voorop
- ging voorop
- gingen voorop
- gingen voorop
- gingen voorop
v.t.t.
- ben voorop gegaan
- bent voorop gegaan
- is voorop gegaan
- zijn voorop gegaan
- zijn voorop gegaan
- zijn voorop gegaan
v.v.t.
- was voorop gegaan
- was voorop gegaan
- was voorop gegaan
- waren voorop gegaan
- waren voorop gegaan
- waren voorop gegaan
o.t.t.t.
- zal vooropgaan
- zult vooropgaan
- zal vooropgaan
- zullen vooropgaan
- zullen vooropgaan
- zullen vooropgaan
o.v.t.t.
- zou vooropgaan
- zou vooropgaan
- zou vooropgaan
- zouden vooropgaan
- zouden vooropgaan
- zouden vooropgaan
diversen
- ga voorop!
- gaat voorop!
- voorop gegaan
- vooropgaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vooropgaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
précéder | voorafgaan; vooropgaan | een voorsprong hebben; voorliggen |