Summary
Dutch to French: more detail...
- was:
- zijn:
- wassen:
-
Wiktionary:
- was → cire
- was → glaçage, patine, sous-couche, vernis, cire, cirage, blanchissage, blanchisserie, lessive, linge, fart
- zijn → y, avoir, être, été, y avoir
- zijn → son
- zijn → leur, son, être, aller, venir, avoir, faire, sa, ses, suffire, y avoir, il y a, accepter la responsabilité, de, quelque chose, assumer la responsabilité, responsable, prendre la responsabilité, supporter la responsabilité
- wassen → laver, augmenter, grandir, mélanger, retourner
- wassen → poutzer, nettoyer, grandir, croître, laver, cire, cirer
Dutch
Detailed Translations for was from Dutch to French
was:
-
de was (wasgoed)
Translation Matrix for was:
Noun | Related Translations | Other Translations |
blanchisserie | was; wasgoed | wasserij |
lessive | was; wasgoed | wasmiddel; waspoeder; zeeppoeder |
linge | was; wasgoed | beddengoed; beddenlaken; droogdoek; goed; laken; lakens; lijfgoed; linnen; linnengoed; ondergoed; onderkleren; wasgoed |
Related Words for "was":
Wiktionary Translations for was:
was
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• was | → glaçage; patine; sous-couche; vernis; cire; cirage | ↔ dope — viscous liquid used to prepare a surface |
• was | → blanchissage; blanchisserie | ↔ laundry — laundering; washing |
• was | → lessive; linge | ↔ laundry — that which needs to be laundered |
• was | → cire; fart | ↔ wax — oily, water-resistant substance |
• was | → cire | ↔ Wachs — Chemie: Ester aus Fettsäuren und langkettigen Alkoholenvergleiche Wikipedia|Wachs#Wachsarten|Wachs |
• was | → linge | ↔ Wäsche — Plural ungebräuchlich: Gesamtheit mehrerer Kleidungs- und Textilstücke, die kürzlich gewaschen wurden oder gewaschen werden sollen |
zijn:
-
zijn (zich bevinden; uithangen)
se trouver-
se trouver verbe
-
-
zijn (bestaan; leven; existeren)
exister; vivre-
exister verbe (existe, existes, existons, existez, existent, existais, existait, existions, existiez, existaient, existai, existas, exista, existâmes, existâtes, existèrent, existerai, existeras, existera, existerons, existerez, existeront)
-
vivre verbe (vis, vit, vivons, vivez, vivent, vivais, vivait, vivions, viviez, vivaient, vécus, vécut, vécûmes, vécûtes, vécurent, vivrai, vivras, vivra, vivrons, vivrez, vivront)
-
-
zijn
Conjugations for zijn:
o.t.t.
- ben
- bent
- is
- zijn
- zijn
- zijn
o.v.t.
- was
- was
- was
- waren
- waren
- waren
v.t.t.
- ben geweest
- bent geweest
- is geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
- zijn geweest
v.v.t.
- was geweest
- was geweest
- was geweest
- waren geweest
- waren geweest
- waren geweest
o.t.t.t.
- zal zijn
- zult zijn
- zal zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
- zullen zijn
o.v.t.t.
- zou zijn
- zou zijn
- zou zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
- zouden zijn
diversen
- wees!
- zijt!
- geweest
- zijnd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zijn (existentie; leven; bestaan)
Translation Matrix for zijn:
Related Words for "zijn":
Synonyms for "zijn":
Related Definitions for "zijn":
Wiktionary Translations for zijn:
zijn
Cross Translation:
verb
zijn
-
bestaan
-
zich bevinden.
- zijn → être
-
gelijk zijn aan.
- zijn → être
-
tot de groep behoren van
- zijn → être
-
de eigenschap hebben.
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van ergatieven
- zijn → été
-
zijn + voltooid deelwoord: hulpwerkwoord van de voltooide tijd van de lijdende vorm
- zijn → être
-
derde persoon enkelvoud m/o
- zijn → son
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zijn | → être | ↔ be — occupy a place |
• zijn | → être | ↔ be — occur, take place |
• zijn | → être | ↔ be — exist |
• zijn | → aller; venir | ↔ be — elliptical form of "be here", or similar |
• zijn | → être | ↔ be — used to indicate that the subject and object are the same |
• zijn | → être | ↔ be — used to indicate that the subject plays the role of the predicate nominative |
• zijn | → être | ↔ be — used to connect a noun to an adjective that describes it |
• zijn | → être | ↔ be — used to indicate that the subject has the qualities described by a noun or noun phrase |
• zijn | → avoir | ↔ be — (archaic) used to form the perfect aspect with certain intransitive verbs |
• zijn | → faire | ↔ be — used to indicate weather, air quality, or the like |
• zijn | → sa; son; ses | ↔ his — attributive: belonging to him |
• zijn | → son; ses; sa | ↔ its — belonging to it |
• zijn | → ses; sa; son | ↔ one's — belonging to |
• zijn | → suffire | ↔ suffice — be enough, sufficient, adequate |
• zijn | → y avoir; il y a | ↔ there be — to exist |
• zijn | → y avoir | ↔ geben — (in Verbindung mit es) existieren, da sein |
• zijn | → être | ↔ sein — Kopula, die dem Subjekt ein logisches Prädikat zuordnet |
• zijn | → être | ↔ sein — zusammen mit einer Ortsangabe: sich am genannten Ort befinden |
• zijn | → être | ↔ sein — existieren |
• zijn | → accepter la responsabilité; de; quelque chose; assumer la responsabilité; être; responsable; prendre la responsabilité; supporter la responsabilité | ↔ verantwortlich zeichnen — Amtssprache, verantwortlich zeichnen für etwas: die übertragene Verantwortung ausübend seine Unterschrift unter etwas setzen |
was form of wassen:
-
wassen (uitwassen)
laver; blanchir; rincer; délaver; laver à grande eau; passer à l'eau-
laver verbe (lave, laves, lavons, lavez, lavent, lavais, lavait, lavions, laviez, lavaient, lavai, lavas, lava, lavâmes, lavâtes, lavèrent, laverai, laveras, lavera, laverons, laverez, laveront)
-
blanchir verbe (blanchis, blanchit, blanchissons, blanchissez, blanchissent, blanchissais, blanchissait, blanchissions, blanchissiez, blanchissaient, blanchîmes, blanchîtes, blanchirent, blanchirai, blanchiras, blanchira, blanchirons, blanchirez, blanchiront)
-
rincer verbe (rince, rinces, rinçons, rincez, rincent, rinçais, rinçait, rincions, rinciez, rinçaient, rinçai, rinças, rinça, rinçâmes, rinçâtes, rincèrent, rincerai, rinceras, rincera, rincerons, rincerez, rinceront)
-
délaver verbe (délave, délaves, délavons, délavez, délavent, délavais, délavait, délavions, délaviez, délavaient, délavai, délavas, délava, délavâmes, délavâtes, délavèrent, délaverai, délaveras, délavera, délaverons, délaverez, délaveront)
-
laver à grande eau verbe
-
passer à l'eau verbe
-
-
wassen (gedijen; tieren)
pousser; croître; prospérer-
pousser verbe (pousse, pousses, poussons, poussez, poussent, poussais, poussait, poussions, poussiez, poussaient, poussai, poussas, poussa, poussâmes, poussâtes, poussèrent, pousserai, pousseras, poussera, pousserons, pousserez, pousseront)
-
croître verbe (croîs, croît, croissons, croissez, croissent, croissais, croissions, croissiez, croissaient, crûs, crût, crûmes, crûtes, crûrent, croîtrai, croîtras, croîtra, croîtrons, croîtrez, croîtront)
-
prospérer verbe (prospère, prospères, prospérons, prospérez, prospèrent, prospérais, prospérait, prospérions, prospériez, prospéraient, prospérai, prospéras, prospéra, prospérâmes, prospérâtes, prospérèrent, prospérerai, prospéreras, prospérera, prospérerons, prospérerez, prospéreront)
-
Conjugations for wassen:
o.t.t.
- was
- wast
- wast
- wassen
- wassen
- wassen
o.v.t.
- waste
- waste
- waste
- wasten
- wasten
- wasten
v.t.t.
- heb gewassen
- hebt gewassen
- heeft gewassen
- hebben gewassen
- hebben gewassen
- hebben gewassen
v.v.t.
- had gewassen
- had gewassen
- had gewassen
- hadden gewassen
- hadden gewassen
- hadden gewassen
o.t.t.t.
- zal wassen
- zult wassen
- zal wassen
- zullen wassen
- zullen wassen
- zullen wassen
o.v.t.t.
- zou wassen
- zou wassen
- zou wassen
- zouden wassen
- zouden wassen
- zouden wassen
diversen
- was!
- wast!
- gewassen
- wassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wassen:
Related Words for "wassen":
Related Definitions for "wassen":
Wiktionary Translations for wassen:
wassen
wassen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wassen | → poutzer; nettoyer | ↔ clean — (transitive) to remove dirt from a place or object |
• wassen | → grandir; croître | ↔ grow — (intransitive) to become bigger |
• wassen | → laver | ↔ wash — to clean with water |
• wassen | → cire | ↔ wax — made of wax |
• wassen | → cirer | ↔ wax — apply wax to |