Summary


Dutch

Detailed Translations for wegbreken from Dutch to French

wegbreken:

wegbreken [znw.] nom

  1. wegbreken
    la démolition; la destruction

wegbreken verbe (breek weg, breekt weg, brak weg, braken weg, weggebroken)

  1. wegbreken
    démolir; détruire; abattre; démonter; dévaster
    • démolir verbe (démolis, démolit, démolissons, démolissez, )
    • détruire verbe (détruis, détruit, détruisons, détruisez, )
    • abattre verbe (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )
    • démonter verbe (démonte, démontes, démontons, démontez, )
    • dévaster verbe (dévaste, dévastes, dévastons, dévastez, )

Conjugations for wegbreken:

o.t.t.
  1. breek weg
  2. breekt weg
  3. breekt weg
  4. breken weg
  5. breken weg
  6. breken weg
o.v.t.
  1. brak weg
  2. brak weg
  3. brak weg
  4. braken weg
  5. braken weg
  6. braken weg
v.t.t.
  1. heb weggebroken
  2. hebt weggebroken
  3. heeft weggebroken
  4. hebben weggebroken
  5. hebben weggebroken
  6. hebben weggebroken
v.v.t.
  1. had weggebroken
  2. had weggebroken
  3. had weggebroken
  4. hadden weggebroken
  5. hadden weggebroken
  6. hadden weggebroken
o.t.t.t.
  1. zal wegbreken
  2. zult wegbreken
  3. zal wegbreken
  4. zullen wegbreken
  5. zullen wegbreken
  6. zullen wegbreken
o.v.t.t.
  1. zou wegbreken
  2. zou wegbreken
  3. zou wegbreken
  4. zouden wegbreken
  5. zouden wegbreken
  6. zouden wegbreken
diversen
  1. breek weg!
  2. breekt weg!
  3. weggebroken
  4. wegbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for wegbreken:

NounRelated TranslationsOther Translations
destruction wegbreken afbraak; debacle; demontage; ondergang; ontmanteling; ravage; sloop; teloorgang; tenondergang; uiteenname; val; vernieling; verwoesting
démolition wegbreken afbraak; demontage; ontmanteling; sloop; uiteenname
VerbRelated TranslationsOther Translations
abattre wegbreken aan stukken breken; afbreken; afhakken; afhouwen; afkappen; afmaken; bomen kappen; breken; deprimeren; doden; doodmaken; doodschieten; doodslaan; doodvonnis uitvoeren; executeren; hakken; houwen; kappen; liquideren; neerhalen; neersabelen; neerschieten; neerslaan; om het leven brengen; omblazen; ombrengen; omhakken; omhouwen; omslaan; omverhalen; omverwaaien; omwaaien; onderuithalen; overhoopschieten; schieten op; slachten; slopen; stukbreken; uit elkaar halen; van kant maken; vellen; vermoorden; vloeren
démolir wegbreken aan stukken slaan; aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; inslaan; kapot maken; kapotbreken; kapotgooien; kapotmaken; kapotslaan; moeren; mollen; neerhalen; omverhalen; slechten; slopen; stukgooien; stukslaan; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; uit elkaar vallen; uiteenvallen; verbrijzelen; vernietigen
démonter wegbreken afbreken; breken; demonteren; desintegreren; ergens uitscheuren; iets afbreken; neerhalen; omverhalen; ontkoppelen; ontmantelen; onttakelen; slopen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uit elkaar vallen; uiteen nemen; uiteenvallen
détruire wegbreken aantasten; aanvreten; afbreken; bederven; beschadigen; breken; ergens uitscheuren; iets afbreken; in stukken breken; kapotbreken; neerhalen; omverhalen; opdoeken; opheffen; ruineren; slopen; te gronde richten; tot schroot verwerken; uit elkaar halen; uitroeien; verdelgen; vernielen; vernietigen; verwoesten
dévaster wegbreken afbreken; breken; neerhalen; omverhalen; ruineren; slopen; te gronde richten; uit elkaar halen; vernielen; vernietigen; verwoesten