Dutch
Detailed Translations for zegevieren from Dutch to French
zegevieren:
-
zegevieren (de overwinning behalen; winnen)
gagner; triompher; vaincre; remporter une victoire; triompher de; être victorieux-
gagner verbe (gagne, gagnes, gagnons, gagnez, gagnent, gagnais, gagnait, gagnions, gagniez, gagnaient, gagnai, gagnas, gagna, gagnâmes, gagnâtes, gagnèrent, gagnerai, gagneras, gagnera, gagnerons, gagnerez, gagneront)
-
triompher verbe (triomphe, triomphes, triomphons, triomphez, triomphent, triomphais, triomphait, triomphions, triomphiez, triomphaient, triomphai, triomphas, triompha, triomphâmes, triomphâtes, triomphèrent, triompherai, triompheras, triomphera, triompherons, triompherez, triompheront)
-
vaincre verbe (vaincs, vainc, vainquons, vainquez, vainquent, vainquais, vainquait, vainquions, vainquiez, vainquaient, vainquis, vainquit, vainquîmes, vainquîtes, vainquirent, vaincrai, vaincras, vaincra, vaincrons, vaincrez, vaincront)
-
remporter une victoire verbe
-
triompher de verbe
-
être victorieux verbe
-
Conjugations for zegevieren:
o.t.t.
- zegevier
- zegeviert
- zegeviert
- zegevieren
- zegevieren
- zegevieren
o.v.t.
- zegevierde
- zegevierde
- zegevierde
- zegevierden
- zegevierden
- zegevierden
v.t.t.
- heb gezegevierd
- hebt gezegevierd
- heeft gezegevierd
- hebben gezegevierd
- hebben gezegevierd
- hebben gezegevierd
v.v.t.
- had gezegevierd
- had gezegevierd
- had gezegevierd
- hadden gezegevierd
- hadden gezegevierd
- hadden gezegevierd
o.t.t.t.
- zal zegevieren
- zult zegevieren
- zal zegevieren
- zullen zegevieren
- zullen zegevieren
- zullen zegevieren
o.v.t.t.
- zou zegevieren
- zou zegevieren
- zou zegevieren
- zouden zegevieren
- zouden zegevieren
- zouden zegevieren
diversen
- zegevier!
- zegeviert!
- gezegevierd
- zegevierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for zegevieren:
Wiktionary Translations for zegevieren:
zegevieren
Cross Translation:
verb
zegevieren
-
de overwinning behalen
- zegevieren → triompher
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
- abattre → afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen
-
monter au-dessus.
-
remporter la victoire sur ses ennemis, dans la guerre.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zegevieren | → gagner | ↔ obsiegen — gehoben, veraltend: den Sieg davontragen |