Dutch
Detailed Translations for zwartmaken from Dutch to French
zwartmaken:
-
zwartmaken (zwart kleuren)
noircir; médire; calomnier; diffamer; médire de; dire du mal sur-
noircir verbe (noircis, noircit, noircissons, noircissez, noircissent, noircissais, noircissait, noircissions, noircissiez, noircissaient, noircîmes, noircîtes, noircirent, noircirai, noirciras, noircira, noircirons, noircirez, noirciront)
-
médire verbe (médis, médit, médisons, médisez, médisent, médisais, médisait, médisions, médisiez, médisaient, médîmes, médîtes, médirent, médirai, médiras, médira, médirons, médirez, médiront)
-
calomnier verbe (calomnie, calomnies, calomnions, calomniez, calomnient, calomniais, calomniait, calomniions, calomniiez, calomniaient, calomniai, calomnias, calomnia, calomniâmes, calomniâtes, calomnièrent, calomnierai, calomnieras, calomniera, calomnierons, calomnierez, calomnieront)
-
diffamer verbe (diffame, diffames, diffamons, diffamez, diffament, diffamais, diffamait, diffamions, diffamiez, diffamaient, diffamai, diffamas, diffama, diffamâmes, diffamâtes, diffamèrent, diffamerai, diffameras, diffamera, diffamerons, diffamerez, diffameront)
-
médire de verbe
-
dire du mal sur verbe
-
Conjugations for zwartmaken:
o.t.t.
- maak zwart
- maakt zwart
- maakt zwart
- maken zwart
- maken zwart
- maken zwart
o.v.t.
- maakte zwart
- maakte zwart
- maakte zwart
- maakten zwart
- maakten zwart
- maakten zwart
v.t.t.
- heb zwart gemaakt
- hebt zwart gemaakt
- heeft zwart gemaakt
- hebben zwart gemaakt
- hebben zwart gemaakt
- hebben zwart gemaakt
v.v.t.
- had zwart gemaakt
- had zwart gemaakt
- had zwart gemaakt
- hadden zwart gemaakt
- hadden zwart gemaakt
- hadden zwart gemaakt
o.t.t.t.
- zal zwartmaken
- zult zwartmaken
- zal zwartmaken
- zullen zwartmaken
- zullen zwartmaken
- zullen zwartmaken
o.v.t.t.
- zou zwartmaken
- zou zwartmaken
- zou zwartmaken
- zouden zwartmaken
- zouden zwartmaken
- zouden zwartmaken
diversen
- maak zwart!
- maakt zwart!
- zwart gemaakt
- zwart makend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
zwartmaken (kwaadsprekerij; roddelpraat; roddel; laster; lasterpraatje; geroddel; lastering; achterklap)
le blasphème; le clabaudage; la diffamation; le ragots; le discours diffamatoire; le cancan; le commérages; la calomnie; la médisance; la commérage; le racontars; le cancans -
zwartmaken (belasteren)
-
zwartmaken (roddel; kwaadsprekerij; lastering; achterklap; geroddel; roddelpraat; laster; lasterpraatje)
Translation Matrix for zwartmaken:
Wiktionary Translations for zwartmaken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zwartmaken | → noircir; salir | ↔ blacken — defame, sully |
• zwartmaken | → noircir | ↔ denigrate — blacken |