Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. zwengelen:
  2. zwengel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for zwengelen from Dutch to French

zwengelen:

zwengelen verbe (zwengel, zwengelt, zwengelde, zwengelden, gezwengeld)

  1. zwengelen

Conjugations for zwengelen:

o.t.t.
  1. zwengel
  2. zwengelt
  3. zwengelt
  4. zwengelen
  5. zwengelen
  6. zwengelen
o.v.t.
  1. zwengelde
  2. zwengelde
  3. zwengelde
  4. zwengelden
  5. zwengelden
  6. zwengelden
v.t.t.
  1. heb gezwengeld
  2. hebt gezwengeld
  3. heeft gezwengeld
  4. hebben gezwengeld
  5. hebben gezwengeld
  6. hebben gezwengeld
v.v.t.
  1. had gezwengeld
  2. had gezwengeld
  3. had gezwengeld
  4. hadden gezwengeld
  5. hadden gezwengeld
  6. hadden gezwengeld
o.t.t.t.
  1. zal zwengelen
  2. zult zwengelen
  3. zal zwengelen
  4. zullen zwengelen
  5. zullen zwengelen
  6. zullen zwengelen
o.v.t.t.
  1. zou zwengelen
  2. zou zwengelen
  3. zou zwengelen
  4. zouden zwengelen
  5. zouden zwengelen
  6. zouden zwengelen
diversen
  1. zwengel!
  2. zwengelt!
  3. gezwengeld
  4. zwengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwengelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
manoeuvrer un levier zwengelen
tourner une manivelle zwengelen

Related Words for "zwengelen":


zwengelen form of zwengel:

zwengel [de ~ (m)] nom

  1. de zwengel (kruk; slinger)
    la manivelle; le bras; le levier

Translation Matrix for zwengel:

NounRelated TranslationsOther Translations
bras kruk; slinger; zwengel arm; armleuning; trapleuning; trapleuningen; vangarm
levier kruk; slinger; zwengel breekijzer; dommekracht; handspaak; hefbok; hefboom; hefinstallatie; hijsarm; kaapstanderpaal; koevoet; lichter; oor; oor van een kopje; sifon; stankafsluiter
manivelle kruk; slinger; zwengel

Related Words for "zwengel":


Wiktionary Translations for zwengel: