Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. aanbreken:


Dutch

Detailed Synonyms for aanbreken in Dutch

aanbreken:

aanbreken verbe (breek aan, breekt aan, brak aan, braken aan, aangebroken)

  1. aanbreken
    beginnen; aanbreken; een begin nemen

Conjugations for aanbreken:

o.t.t.
  1. breek aan
  2. breekt aan
  3. breekt aan
  4. breken aan
  5. breken aan
  6. breken aan
o.v.t.
  1. brak aan
  2. brak aan
  3. brak aan
  4. braken aan
  5. braken aan
  6. braken aan
v.t.t.
  1. heb aangebroken
  2. hebt aangebroken
  3. heeft aangebroken
  4. hebben aangebroken
  5. hebben aangebroken
  6. hebben aangebroken
v.v.t.
  1. had aangebroken
  2. had aangebroken
  3. had aangebroken
  4. hadden aangebroken
  5. hadden aangebroken
  6. hadden aangebroken
o.t.t.t.
  1. zal aanbreken
  2. zult aanbreken
  3. zal aanbreken
  4. zullen aanbreken
  5. zullen aanbreken
  6. zullen aanbreken
o.v.t.t.
  1. zou aanbreken
  2. zou aanbreken
  3. zou aanbreken
  4. zouden aanbreken
  5. zouden aanbreken
  6. zouden aanbreken
diversen
  1. breek aan!
  2. breekt aan!
  3. aangebroken
  4. aanbrekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Synonyms for aanbreken