Dutch
Detailed Synonyms for assisteren in Dutch
assisteren:
-
assisteren
-
assisteren
Conjugations for assisteren:
o.t.t.
- assisteer
- assisteert
- assisteert
- assisteren
- assisteren
- assisteren
o.v.t.
- assisteerde
- assisteerde
- assisteerde
- assisteerden
- assisteerden
- assisteerden
v.t.t.
- heb geassisteerd
- hebt geassisteerd
- heeft geassisteerd
- hebben geassisteerd
- hebben geassisteerd
- hebben geassisteerd
v.v.t.
- had geassisteerd
- had geassisteerd
- had geassisteerd
- hadden geassisteerd
- hadden geassisteerd
- hadden geassisteerd
o.t.t.t.
- zal assisteren
- zult assisteren
- zal assisteren
- zullen assisteren
- zullen assisteren
- zullen assisteren
o.v.t.t.
- zou assisteren
- zou assisteren
- zou assisteren
- zouden assisteren
- zouden assisteren
- zouden assisteren
diversen
- assisteer!
- assisteert!
- geassisteerd
- assisterende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze