Dutch

Detailed Synonyms for bewogen in Dutch

bewogen:


bewegen:

bewegen verbe (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)

  1. bewegen
    bewegen; in beweging brengen; beroeren
    • bewegen verbe (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)
    • in beweging brengen verbe (breng in beweging, brengt in beweging, bracht in beweging, brachten in beweging, in beweging gebracht)
    • beroeren verbe (beroer, beroert, beroerde, beroerden, beroerd)
  2. bewegen
    bewegen; zich verplaatsen
  3. bewegen
    – ergens toe overhalen 1
    bewegen
    – ergens toe overhalen 1
    • bewegen verbe (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)
      • ik kon hem er niet toe bewegen mee te gaan1
  4. bewegen
    – zorgen dat het van stand of plaats verandert 1
    bewegen
    – zorgen dat het van stand of plaats verandert 1
    • bewegen verbe (beweeg, beweegt, bewoog, bewogen, bewogen)
      • Anita kan haar arm niet bewegen1

Conjugations for bewegen:

o.t.t.
  1. beweeg
  2. beweegt
  3. beweegt
  4. bewegen
  5. bewegen
  6. bewegen
o.v.t.
  1. bewoog
  2. bewoog
  3. bewoog
  4. bewogen
  5. bewogen
  6. bewogen
v.t.t.
  1. heb bewogen
  2. hebt bewogen
  3. heeft bewogen
  4. hebben bewogen
  5. hebben bewogen
  6. hebben bewogen
v.v.t.
  1. had bewogen
  2. had bewogen
  3. had bewogen
  4. hadden bewogen
  5. hadden bewogen
  6. hadden bewogen
o.t.t.t.
  1. zal bewegen
  2. zult bewegen
  3. zal bewegen
  4. zullen bewegen
  5. zullen bewegen
  6. zullen bewegen
o.v.t.t.
  1. zou bewegen
  2. zou bewegen
  3. zou bewegen
  4. zouden bewegen
  5. zouden bewegen
  6. zouden bewegen
diversen
  1. beweeg!
  2. beweegt!
  3. bewogen
  4. bewegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "bewegen":


Related Definitions for "bewegen":

  1. ergens toe overhalen1
    • ik kon hem er niet toe bewegen mee te gaan1
  2. zorgen dat het van stand of plaats verandert1
    • Anita kan haar arm niet bewegen1