Dutch
Detailed Synonyms for fuif in Dutch
fuif:
fuiven:
-
fuiven
-
fuiven
Conjugations for fuiven:
o.t.t.
- fuif
- fuift
- fuift
- fuiven
- fuiven
- fuiven
o.v.t.
- fuifde
- fuifde
- fuifde
- fuifden
- fuifden
- fuifden
v.t.t.
- heb gefuifd
- hebt gefuifd
- heeft gefuifd
- hebben gefuifd
- hebben gefuifd
- hebben gefuifd
v.v.t.
- had gefuifd
- had gefuifd
- had gefuifd
- hadden gefuifd
- hadden gefuifd
- hadden gefuifd
o.t.t.t.
- zal fuiven
- zult fuiven
- zal fuiven
- zullen fuiven
- zullen fuiven
- zullen fuiven
o.v.t.t.
- zou fuiven
- zou fuiven
- zou fuiven
- zouden fuiven
- zouden fuiven
- zouden fuiven
diversen
- fuif!
- fuift!
- gefuifd
- fuivend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze