Dutch
Detailed Synonyms for kwantificeren in Dutch
kwantificeren:
-
kwantificeren
Conjugations for kwantificeren:
o.t.t.
- kwantificeer
- kwantificeert
- kwantificeert
- kwantificeren
- kwantificeren
- kwantificeren
o.v.t.
- kwantificeerde
- kwantificeerde
- kwantificeerde
- kwantificeerden
- kwantificeerden
- kwantificeerden
v.t.t.
- heb gekwantificeerd
- hebt gekwantificeerd
- heeft gekwantificeerd
- hebben gekwantificeerd
- hebben gekwantificeerd
- hebben gekwantificeerd
v.v.t.
- had gekwantificeerd
- had gekwantificeerd
- had gekwantificeerd
- hadden gekwantificeerd
- hadden gekwantificeerd
- hadden gekwantificeerd
o.t.t.t.
- zal kwantificeren
- zult kwantificeren
- zal kwantificeren
- zullen kwantificeren
- zullen kwantificeren
- zullen kwantificeren
o.v.t.t.
- zou kwantificeren
- zou kwantificeren
- zou kwantificeren
- zouden kwantificeren
- zouden kwantificeren
- zouden kwantificeren
diversen
- kwantificeer!
- kwantificeert!
- gekwantificeerd
- kwantificerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze