Summary


Dutch

Detailed Synonyms for losscheuren in Dutch

losscheuren:

losscheuren verbe (scheur los, scheurt los, scheurde los, scheurden los, losgescheurd)

  1. losscheuren
    losscheuren; openscheuren; openrijten; rijten
    • losscheuren verbe (scheur los, scheurt los, scheurde los, scheurden los, losgescheurd)
    • openscheuren verbe (scheur open, scheurt open, scheurde open, scheurden open, opengescheurd)
    • openrijten verbe (rijt open, reet open, reten open, opengereten)
    • rijten verbe (rijt, reet, reten, gereten)
  2. losscheuren
    losrukken; lostrekken; losscheuren
    • losrukken verbe (ruk los, rukt los, rukte los, rukten los, losgerukt)
    • lostrekken verbe (trek los, trekt los, trok los, trokken los, losgetrokken)
    • losscheuren verbe (scheur los, scheurt los, scheurde los, scheurden los, losgescheurd)

Conjugations for losscheuren:

o.t.t.
  1. scheur los
  2. scheurt los
  3. scheurt los
  4. scheuren los
  5. scheuren los
  6. scheuren los
o.v.t.
  1. scheurde los
  2. scheurde los
  3. scheurde los
  4. scheurden los
  5. scheurden los
  6. scheurden los
v.t.t.
  1. heb losgescheurd
  2. hebt losgescheurd
  3. heeft losgescheurd
  4. hebben losgescheurd
  5. hebben losgescheurd
  6. hebben losgescheurd
v.v.t.
  1. had losgescheurd
  2. had losgescheurd
  3. had losgescheurd
  4. hadden losgescheurd
  5. hadden losgescheurd
  6. hadden losgescheurd
o.t.t.t.
  1. zal losscheuren
  2. zult losscheuren
  3. zal losscheuren
  4. zullen losscheuren
  5. zullen losscheuren
  6. zullen losscheuren
o.v.t.t.
  1. zou losscheuren
  2. zou losscheuren
  3. zou losscheuren
  4. zouden losscheuren
  5. zouden losscheuren
  6. zouden losscheuren
en verder
  1. ben losgescheurd
  2. bent losgescheurd
  3. is losgescheurd
  4. zijn losgescheurd
  5. zijn losgescheurd
  6. zijn losgescheurd
diversen
  1. scheur los!
  2. scheurt los!
  3. losgescheurd
  4. losscheurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze