Dutch
Detailed Synonyms for martelen in Dutch
martelen:
-
martelen
Conjugations for martelen:
o.t.t.
- martel
- martelt
- martelt
- martelen
- martelen
- martelen
o.v.t.
- martelde
- martelde
- martelde
- martelden
- martelden
- martelden
v.t.t.
- heb gemarteld
- hebt gemarteld
- heeft gemarteld
- hebben gemarteld
- hebben gemarteld
- hebben gemarteld
v.v.t.
- had gemarteld
- had gemarteld
- had gemarteld
- hadden gemarteld
- hadden gemarteld
- hadden gemarteld
o.t.t.t.
- zal martelen
- zult martelen
- zal martelen
- zullen martelen
- zullen martelen
- zullen martelen
o.v.t.t.
- zou martelen
- zou martelen
- zou martelen
- zouden martelen
- zouden martelen
- zouden martelen
en verder
- ben gemarteld
- bent gemarteld
- is gemarteld
- zijn gemarteld
- zijn gemarteld
- zijn gemarteld
diversen
- martel!
- martelt!
- gemarteld
- martelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze