Dutch
Detailed Synonyms for ontmaskeren in Dutch
ontmaskeren:
-
ontmaskeren
Conjugations for ontmaskeren:
o.t.t.
- ontmasker
- ontmaskert
- ontmaskert
- ontmaskeren
- ontmaskeren
- ontmaskeren
o.v.t.
- ontmaskerde
- ontmaskerde
- ontmaskerde
- ontmaskerden
- ontmaskerden
- ontmaskerden
v.t.t.
- heb ontmaskerd
- hebt ontmaskerd
- heeft ontmaskerd
- hebben ontmaskerd
- hebben ontmaskerd
- hebben ontmaskerd
v.v.t.
- had ontmaskerd
- had ontmaskerd
- had ontmaskerd
- hadden ontmaskerd
- hadden ontmaskerd
- hadden ontmaskerd
o.t.t.t.
- zal ontmaskeren
- zult ontmaskeren
- zal ontmaskeren
- zullen ontmaskeren
- zullen ontmaskeren
- zullen ontmaskeren
o.v.t.t.
- zou ontmaskeren
- zou ontmaskeren
- zou ontmaskeren
- zouden ontmaskeren
- zouden ontmaskeren
- zouden ontmaskeren
en verder
- ben ontmaskerd
- bent ontmaskerd
- is ontmaskerd
- zijn ontmaskerd
- zijn ontmaskerd
- zijn ontmaskerd
diversen
- ontmasker!
- ontmaskert!
- ontmaskerd
- ontmaskerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze