Dutch
Detailed Synonyms for ontwrichten in Dutch
ontwrichten:
-
ontwrichten
-
ontwrichten
-
ontwrichten
verlammen; ontwrichten; krachteloos maken-
krachteloos maken verbe (maak krachteloos, maakt krachteloos, maakte krachteloos, maakten krachteloos, krachteloos gemaakt)
Conjugations for ontwrichten:
o.t.t.
- ontwricht
- ontwricht
- ontwricht
- ontwrichten
- ontwrichten
- ontwrichten
o.v.t.
- ontwrichtte
- ontwrichtte
- ontwrichtte
- ontwrichtten
- ontwrichtten
- ontwrichtten
v.t.t.
- heb ontwricht
- hebt ontwricht
- heeft ontwricht
- hebben ontwricht
- hebben ontwricht
- hebben ontwricht
v.v.t.
- had ontwricht
- had ontwricht
- had ontwricht
- hadden ontwricht
- hadden ontwricht
- hadden ontwricht
o.t.t.t.
- zal ontwrichten
- zult ontwrichten
- zal ontwrichten
- zullen ontwrichten
- zullen ontwrichten
- zullen ontwrichten
o.v.t.t.
- zou ontwrichten
- zou ontwrichten
- zou ontwrichten
- zouden ontwrichten
- zouden ontwrichten
- zouden ontwrichten
en verder
- ben ontwricht
- bent ontwricht
- is ontwricht
- zijn ontwricht
- zijn ontwricht
- zijn ontwricht
diversen
- ontwricht!
- ontwricht!
- ontwricht
- ontwrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze