Dutch
Detailed Synonyms for opgeven in Dutch
opgeven:
-
opgeven
-
opgeven
opgeven; stoppen; afhaken; ophouden; afzien van; afvallen; eruitstappen; afzeggen-
afzien van verbe
-
eruitstappen verbe
-
opgeven
-
opgeven
-
opgeven
-
opgeven
-
opgeven
-
opgeven
-
opgeven
-
opgeven
– zeggen dat je eraan mee wilt doen 1 -
opgeven
– als verloren beschouwen 1 -
opgeven
– ermee ophouden 1 -
opgeven
– het noemen 1 -
opgeven
– het uitspuwen 1 -
opgeven
– opdragen als taak 1
Conjugations for opgeven:
o.t.t.
- geef op
- geeft op
- geeft op
- geven op
- geven op
- geven op
o.v.t.
- gaf op
- gaf op
- gaf op
- gaven op
- gaven op
- gaven op
v.t.t.
- heb opgegeven
- hebt opgegeven
- heeft opgegeven
- hebben opgegeven
- hebben opgegeven
- hebben opgegeven
v.v.t.
- had opgegeven
- had opgegeven
- had opgegeven
- hadden opgegeven
- hadden opgegeven
- hadden opgegeven
o.t.t.t.
- zal opgeven
- zult opgeven
- zal opgeven
- zullen opgeven
- zullen opgeven
- zullen opgeven
o.v.t.t.
- zou opgeven
- zou opgeven
- zou opgeven
- zouden opgeven
- zouden opgeven
- zouden opgeven
en verder
- ben opgegeven
- bent opgegeven
- is opgegeven
- zijn opgegeven
- zijn opgegeven
- zijn opgegeven
diversen
- geef op!
- geeft op!
- opgegeven
- opgevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze