Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. oplopen:


Dutch

Detailed Synonyms for oplopen in Dutch

oplopen:

oplopen verbe (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)

  1. oplopen
    oplopen; onverlangd krijgen; opdoen
  2. oplopen
    – het krijgen zonder dat je het weet 1
    oplopen
    – het krijgen zonder dat je het weet 1
    • oplopen verbe (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)
      • ik heb een vervelende ziekte opgelopen1
  3. oplopen
    – groter of hoger worden 1
    oplopen
    – groter of hoger worden 1
    • oplopen verbe (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)
      • mijn schuld is opgelopen tot 1000 gulden1
  4. oplopen
    – met hem dezelfde weg lopen 1
    oplopen
    – met hem dezelfde weg lopen 1
    • oplopen verbe (loop op, loopt op, liep op, liepen op, opgelopen)
      • zal ik een stukje met je oplopen?1

Conjugations for oplopen:

o.t.t.
  1. loop op
  2. loopt op
  3. loopt op
  4. lopen op
  5. lopen op
  6. lopen op
o.v.t.
  1. liep op
  2. liep op
  3. liep op
  4. liepen op
  5. liepen op
  6. liepen op
v.t.t.
  1. heb opgelopen
  2. hebt opgelopen
  3. heeft opgelopen
  4. hebben opgelopen
  5. hebben opgelopen
  6. hebben opgelopen
v.v.t.
  1. had opgelopen
  2. had opgelopen
  3. had opgelopen
  4. hadden opgelopen
  5. hadden opgelopen
  6. hadden opgelopen
o.t.t.t.
  1. zal oplopen
  2. zult oplopen
  3. zal oplopen
  4. zullen oplopen
  5. zullen oplopen
  6. zullen oplopen
o.v.t.t.
  1. zou oplopen
  2. zou oplopen
  3. zou oplopen
  4. zouden oplopen
  5. zouden oplopen
  6. zouden oplopen
en verder
  1. ben opgelopen
  2. bent opgelopen
  3. is opgelopen
  4. zijn opgelopen
  5. zijn opgelopen
  6. zijn opgelopen
diversen
  1. loop op!
  2. loopt op!
  3. opgelopen
  4. oplopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Alternate Synonyms for "oplopen":


Antonyms for "oplopen":


Related Definitions for "oplopen":

  1. het krijgen zonder dat je het weet1
    • ik heb een vervelende ziekte opgelopen1
  2. groter of hoger worden1
    • mijn schuld is opgelopen tot 1000 gulden1
  3. met hem dezelfde weg lopen1
    • zal ik een stukje met je oplopen?1

Related Synonyms for oplopen