Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. polsen:
  2. pols:


Dutch

Detailed Synonyms for polsen in Dutch

polsen:

polsen verbe (pols, polst, polste, polsten, gepolst)

  1. polsen
    polsen
    • polsen verbe (pols, polst, polste, polsten, gepolst)

Conjugations for polsen:

o.t.t.
  1. pols
  2. polst
  3. polst
  4. polsen
  5. polsen
  6. polsen
o.v.t.
  1. polste
  2. polste
  3. polste
  4. polsten
  5. polsten
  6. polsten
v.t.t.
  1. heb gepolst
  2. hebt gepolst
  3. heeft gepolst
  4. hebben gepolst
  5. hebben gepolst
  6. hebben gepolst
v.v.t.
  1. had gepolst
  2. had gepolst
  3. had gepolst
  4. hadden gepolst
  5. hadden gepolst
  6. hadden gepolst
o.t.t.t.
  1. zal polsen
  2. zult polsen
  3. zal polsen
  4. zullen polsen
  5. zullen polsen
  6. zullen polsen
o.v.t.t.
  1. zou polsen
  2. zou polsen
  3. zou polsen
  4. zouden polsen
  5. zouden polsen
  6. zouden polsen
en verder
  1. ben gepolst
  2. bent gepolst
  3. is gepolst
  4. zijn gepolst
  5. zijn gepolst
  6. zijn gepolst
diversen
  1. pols!
  2. polst!
  3. gepolst
  4. polsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "polsen":


pols:

pols [de ~ (m)] nom

  1. de pols
    de pols
    • pols [de ~ (m)] nom
  2. de pols
    – gewricht tussen hand en onderarm 1
    de pols
    – gewricht tussen hand en onderarm 1
    • pols [de ~ (m)] nom
      • je moet je pols rechthouden als je schrijft1
  3. de pols
    – het kloppen van het bloed 1
    de pols
    – het kloppen van het bloed 1
    • pols [de ~ (m)] nom
      • de verpleegster voelt mijn pols1

Related Words for "pols":


Related Definitions for "pols":

  1. gewricht tussen hand en onderarm1
    • je moet je pols rechthouden als je schrijft1
  2. het kloppen van het bloed1
    • de verpleegster voelt mijn pols1