Dutch
Detailed Synonyms for puur in Dutch
puur:
-
puur
puur; regelrecht; gewoonweg; klinkklaar; ronduit-
puur adj
-
regelrecht adj
-
gewoonweg adv
-
klinkklaar adj
-
ronduit adv
-
-
puur
-
puur
puur; zuiver; maagdelijk; onschuldig; onbevlekt; rein; kuis-
puur adj
-
zuiver adj
-
maagdelijk adj
-
onschuldig adj
-
onbevlekt adj
-
rein adj
-
kuis adj
-
-
puur
maagdelijk; virginaal; puur; zuiver; ongerept; onaangeraakt; gaaf-
maagdelijk adj
-
virginaal adj
-
puur adj
-
zuiver adj
-
ongerept adj
-
onaangeraakt adj
-
gaaf adj
-