Dutch
Detailed Synonyms for schoppen in Dutch
schoppen:
-
schoppen
– er een harde stoot met je voet tegen geven 1 -
schoppen
– er een harde stoot met je voet tegen geven 1
Conjugations for schoppen:
o.t.t.
- schop
- schopt
- schopt
- schoppen
- schoppen
- schoppen
o.v.t.
- schopte
- schopte
- schopte
- schopten
- schopten
- schopten
v.t.t.
- heb geschopt
- hebt geschopt
- heeft geschopt
- hebben geschopt
- hebben geschopt
- hebben geschopt
v.v.t.
- had geschopt
- had geschopt
- had geschopt
- hadden geschopt
- hadden geschopt
- hadden geschopt
o.t.t.t.
- zal schoppen
- zult schoppen
- zal schoppen
- zullen schoppen
- zullen schoppen
- zullen schoppen
o.v.t.t.
- zou schoppen
- zou schoppen
- zou schoppen
- zouden schoppen
- zouden schoppen
- zouden schoppen
en verder
- ben geschopt
- bent geschopt
- is geschopt
- zijn geschopt
- zijn geschopt
- zijn geschopt
diversen
- schop!
- schopt!
- geschopt
- schoppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de schoppen
-
de schoppen
Related Words for "schoppen":
Alternate Synonyms for "schoppen":
Related Definitions for "schoppen":
schop:
-
de schop
-
de schop