Dutch
Detailed Synonyms for spelen in Dutch
spelen:
-
spelen
-
spelen
-
spelen
– doen alsof je iemand anders bent 1 -
spelen
– er muziek mee maken 1 -
spelen
– met een spel bezigzijn 1 -
spelen
– opvoeren of uitvoeren 1 -
spelen
– plaatsvinden 1
Conjugations for spelen:
o.t.t.
- speel
- speelt
- speelt
- spelen
- spelen
- spelen
o.v.t.
- speelde
- speelde
- speelde
- speelden
- speelden
- speelden
v.t.t.
- heb gespeeld
- hebt gespeeld
- heeft gespeeld
- hebben gespeeld
- hebben gespeeld
- hebben gespeeld
v.v.t.
- had gespeeld
- had gespeeld
- had gespeeld
- hadden gespeeld
- hadden gespeeld
- hadden gespeeld
o.t.t.t.
- zal spelen
- zult spelen
- zal spelen
- zullen spelen
- zullen spelen
- zullen spelen
o.v.t.t.
- zou spelen
- zou spelen
- zou spelen
- zouden spelen
- zouden spelen
- zouden spelen
en verder
- ben gespeeld
- bent gespeeld
- is gespeeld
- zijn gespeeld
- zijn gespeeld
- zijn gespeeld
diversen
- speel!
- speelt!
- gespeeld
- spelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Related Words for "spelen":
Related Definitions for "spelen":
spelen form of spel:
-
het spel
-
het spel
-
het spel
– bezigheid met regels, vaak een wedstrijd 1 -
het spel
– wat je nodig hebt voor een spel 1