Summary
Dutch Synonyms:   more detail...
  1. uitloven:


Dutch

Detailed Synonyms for uitloven in Dutch

uitloven:

uitloven verbe (loof uit, looft uit, loofde uit, loofden uit, uitgelooft)

  1. uitloven
    uitloven
    • uitloven verbe (loof uit, looft uit, loofde uit, loofden uit, uitgelooft)

Conjugations for uitloven:

o.t.t.
  1. loof uit
  2. looft uit
  3. looft uit
  4. loven uit
  5. loven uit
  6. loven uit
o.v.t.
  1. loofde uit
  2. loofde uit
  3. loofde uit
  4. loofden uit
  5. loofden uit
  6. loofden uit
v.t.t.
  1. heb uitgelooft
  2. hebt uitgelooft
  3. heeft uitgelooft
  4. hebben uitgelooft
  5. hebben uitgelooft
  6. hebben uitgelooft
v.v.t.
  1. had uitgelooft
  2. had uitgelooft
  3. had uitgelooft
  4. hadden uitgelooft
  5. hadden uitgelooft
  6. hadden uitgelooft
o.t.t.t.
  1. zal uitloven
  2. zult uitloven
  3. zal uitloven
  4. zullen uitloven
  5. zullen uitloven
  6. zullen uitloven
o.v.t.t.
  1. zou uitloven
  2. zou uitloven
  3. zou uitloven
  4. zouden uitloven
  5. zouden uitloven
  6. zouden uitloven
en verder
  1. ben uitgelooft
  2. bent uitgelooft
  3. is uitgelooft
  4. zijn uitgelooft
  5. zijn uitgelooft
  6. zijn uitgelooft
diversen
  1. loof uit!
  2. looft uit!
  3. uitgelooft
  4. uitlovend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze