Dutch
Detailed Synonyms for uitpuilen in Dutch
uitpuilen:
-
uitpuilen
Conjugations for uitpuilen:
o.t.t.
- puil uit
- puilt uit
- puilt uit
- puilen uit
- puilen uit
- puilen uit
o.v.t.
- puilde uit
- puilde uit
- puilde uit
- puilden uit
- puilden uit
- puilden uit
v.t.t.
- heb uitgepuild
- hebt uitgepuild
- heeft uitgepuild
- hebben uitgepuild
- hebben uitgepuild
- hebben uitgepuild
v.v.t.
- had uitgepuild
- had uitgepuild
- had uitgepuild
- hadden uitgepuild
- hadden uitgepuild
- hadden uitgepuild
o.t.t.t.
- zal uitpuilen
- zult uitpuilen
- zal uitpuilen
- zullen uitpuilen
- zullen uitpuilen
- zullen uitpuilen
o.v.t.t.
- zou uitpuilen
- zou uitpuilen
- zou uitpuilen
- zouden uitpuilen
- zouden uitpuilen
- zouden uitpuilen
en verder
- ben uitgepuild
- bent uitgepuild
- is uitgepuild
- zijn uitgepuild
- zijn uitgepuild
- zijn uitgepuild
diversen
- puil uit!
- puilt uit!
- uitgepuild
- uitpuilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze