Dutch
Detailed Synonyms for winnen in Dutch
winnen:
-
winnen
winnen; overwinnen; te boven komen; verslaan-
te boven komen verbe (kom te boven, komt te boven, kwam te boven, kwamen te boven, te boven gekomen)
-
winnen
winnen; de overwinning behalen; zegevieren-
de overwinning behalen verbe (behaal de overwinning, behaalt de overwinning, behaalde de overwinning, behaalden de overwinning, de overwinning behaald)
-
winnen
-
winnen
– de beste zijn, de meeste punten halen 1 -
winnen
– het ergens uit halen 1
Conjugations for winnen:
o.t.t.
- win
- wint
- wint
- winnen
- winnen
- winnen
o.v.t.
- won
- won
- won
- wonnen
- wonnen
- wonnen
v.t.t.
- heb gewonnen
- hebt gewonnen
- heeft gewonnen
- hebben gewonnen
- hebben gewonnen
- hebben gewonnen
v.v.t.
- had gewonnen
- had gewonnen
- had gewonnen
- hadden gewonnen
- hadden gewonnen
- hadden gewonnen
o.t.t.t.
- zal winnen
- zult winnen
- zal winnen
- zullen winnen
- zullen winnen
- zullen winnen
o.v.t.t.
- zou winnen
- zou winnen
- zou winnen
- zouden winnen
- zouden winnen
- zouden winnen
diversen
- win!
- wint!
- gewonnen
- winnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze