Dutch
Detailed Synonyms for zaag in Dutch
zaag:
zagen:
-
zagen
-
zagen
– in stukken verdelen door met een zaag heen en weer te gaan 1
Conjugations for zagen:
o.t.t.
- zaag
- zaagt
- zaagt
- zagen
- zagen
- zagen
o.v.t.
- zaagde
- zaagde
- zaagde
- zaagden
- zaagden
- zaagden
v.t.t.
- heb gezaagd
- hebt gezaagd
- heeft gezaagd
- hebben gezaagd
- hebben gezaagd
- hebben gezaagd
v.v.t.
- had gezaagd
- had gezaagd
- had gezaagd
- hadden gezaagd
- hadden gezaagd
- hadden gezaagd
o.t.t.t.
- zal zagen
- zult zagen
- zal zagen
- zullen zagen
- zullen zagen
- zullen zagen
o.v.t.t.
- zou zagen
- zou zagen
- zou zagen
- zouden zagen
- zouden zagen
- zouden zagen
diversen
- zaag!
- zaagt!
- gezaagd
- zagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze