Summary
Dutch
Detailed Synonyms for zakken in Dutch
zakken:
-
zakken
-
zakken
– een kleinere waarde krijgen 1 -
zakken
– omlaag gaan 1 -
zakken
– niet slagen voor een examen 1
Conjugations for zakken:
o.t.t.
- zak
- zakt
- zakt
- zakken
- zakken
- zakken
o.v.t.
- zakte
- zakte
- zakte
- zakten
- zakten
- zakten
v.t.t.
- ben gezakt
- bent gezakt
- is gezakt
- zijn gezakt
- zijn gezakt
- zijn gezakt
v.v.t.
- was gezakt
- was gezakt
- was gezakt
- waren gezakt
- waren gezakt
- waren gezakt
o.t.t.t.
- zal zakken
- zult zakken
- zal zakken
- zullen zakken
- zullen zakken
- zullen zakken
o.v.t.t.
- zou zakken
- zou zakken
- zou zakken
- zouden zakken
- zouden zakken
- zouden zakken
diversen
- zak!
- zakt!
- gezakt
- zakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de zakken
-
de zakken
Related Words for "zakken":
Alternate Synonyms for "zakken":
Antonyms for "zakken":
Related Definitions for "zakken":
zakken form of zak:
-
de zak
-
de zak
-
de zak
-
de zak
-
de zak
-
de zak
– balzak, scrotum 1 -
de zak
– ruimte in je kleren om iets in te stoppen 1 -
de zak
– voorwerp van slap materiaal dat aan een kant open is 1