Summary


Dutch

Detailed Synonyms for zever in Dutch

zever:

zever [de ~ (m)] nom

  1. de zever
    de zeef; klens; de vergiet; de zever

Related Words for "zever":


zeveren:

zeveren [znw.] nom

  1. zeveren
    zeveren

zeveren verbe (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)

  1. zeveren
    kwijlen; zeveren
    • kwijlen verbe (kwijl, kwijlt, kwijlde, kwijlden, gekwijld)
    • zeveren verbe (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)
  2. zeveren
    lullen; zwammen; zwetsen; kletspraat verkopen; zeveren
    • lullen verbe (lul, lult, lulde, lulden, geluld)
    • zwammen verbe (zwam, zwamt, zwamde, zwamden, gezwamd)
    • zwetsen verbe (zwets, zwetst, zwetste, zwetsten, gezwetst)
    • zeveren verbe (zever, zevert, zeverde, zeverden, gezeverd)

Conjugations for zeveren:

o.t.t.
  1. zever
  2. zevert
  3. zevert
  4. zeveren
  5. zeveren
  6. zeveren
o.v.t.
  1. zeverde
  2. zeverde
  3. zeverde
  4. zeverden
  5. zeverden
  6. zeverden
v.t.t.
  1. heb gezeverd
  2. hebt gezeverd
  3. heeft gezeverd
  4. hebben gezeverd
  5. hebben gezeverd
  6. hebben gezeverd
v.v.t.
  1. had gezeverd
  2. had gezeverd
  3. had gezeverd
  4. hadden gezeverd
  5. hadden gezeverd
  6. hadden gezeverd
o.t.t.t.
  1. zal zeveren
  2. zult zeveren
  3. zal zeveren
  4. zullen zeveren
  5. zullen zeveren
  6. zullen zeveren
o.v.t.t.
  1. zou zeveren
  2. zou zeveren
  3. zou zeveren
  4. zouden zeveren
  5. zouden zeveren
  6. zouden zeveren
diversen
  1. zever!
  2. zevert!
  3. gezeverd
  4. zeverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Related Words for "zeveren":