Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. spelen:
  2. spel:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for spelen from Dutch to Swedish

spelen:

spelen verbe (speel, speelt, speelde, speelden, gespeeld)

  1. spelen (doen alsof; toneelspelen; zich aanstellen)
    föregiva; låtsa
    • föregiva verbe (föregiver, föregav, föregivit)
    • låtsa verbe (låtsar, låtsade, låtsat)
  2. spelen (performen; optreden)
    uppträda
    • uppträda verbe (uppträder, uppträdde, uppträtt)

Conjugations for spelen:

o.t.t.
  1. speel
  2. speelt
  3. speelt
  4. spelen
  5. spelen
  6. spelen
o.v.t.
  1. speelde
  2. speelde
  3. speelde
  4. speelden
  5. speelden
  6. speelden
v.t.t.
  1. heb gespeeld
  2. hebt gespeeld
  3. heeft gespeeld
  4. hebben gespeeld
  5. hebben gespeeld
  6. hebben gespeeld
v.v.t.
  1. had gespeeld
  2. had gespeeld
  3. had gespeeld
  4. hadden gespeeld
  5. hadden gespeeld
  6. hadden gespeeld
o.t.t.t.
  1. zal spelen
  2. zult spelen
  3. zal spelen
  4. zullen spelen
  5. zullen spelen
  6. zullen spelen
o.v.t.t.
  1. zou spelen
  2. zou spelen
  3. zou spelen
  4. zouden spelen
  5. zouden spelen
  6. zouden spelen
en verder
  1. ben gespeeld
  2. bent gespeeld
  3. is gespeeld
  4. zijn gespeeld
  5. zijn gespeeld
  6. zijn gespeeld
diversen
  1. speel!
  2. speelt!
  3. gespeeld
  4. spelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for spelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
föregiva doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen huichelen
låtsa doen alsof; spelen; toneelspelen; zich aanstellen omdoen
uppträda optreden; performen; spelen acteren; gebeuren; opgevoerd worden; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; toneelspelen; voordoen; voorvallen

Related Words for "spelen":


Related Definitions for "spelen":

  1. doen alsof je iemand anders bent1
    • Paul de Leeuw speelt Annie de Rooy1
  2. er muziek mee maken1
    • zij speelt gitaar1
  3. met een spel bezigzijn1
    • ze spelen vadertje en moedertje1
  4. opvoeren of uitvoeren1
    • deze acteur speelt in een toneelstuk1
  5. plaatsvinden1
    • dat speelt in de vorige eeuw1

Wiktionary Translations for spelen:


Cross Translation:
FromToVia
spelen leka play — act in a manner such that one has fun
spelen spela play — produce music using a musical instrument (transitive sense), affecting a noun
spelen spela play — produce music using a musical instrument (intransitive sense, not affecting a noun)
spelen spela play — participate in (a sport or game)
spelen spela; spela upp play — use a device to hear (a recording)
spelen bruka jouerTraductions à trier suivant le sens.
spelen presentera présenter — Traductions à trier suivant le sens
spelen beskriva; leka; spela; uttrycka représenterprésenter de nouveau.

spel:

spel [het ~] nom

  1. het spel
    spel; lek
  2. het spel (game)
    spel

Translation Matrix for spel:

NounRelated TranslationsOther Translations
lek spel gedonderjaag; geravot; gestoei; marge; speelruimte; speling; stapel; stoeierij; stoeipartij
spel game; spel Gambling; beurt; concours; matches; partij; partijtje; pot; potje; rondje; set; spelletje; strijd; wedstrijd; wedstrijdje

Related Words for "spel":


Related Definitions for "spel":

  1. bezigheid met regels, vaak een wedstrijd1
    • kaarten is een spel1
  2. wat je nodig hebt voor een spel1
    • waar is het schaakspel?1

Wiktionary Translations for spel:


Cross Translation:
FromToVia
spel spel; lek game — translations to be checked
spel spel; lek game — to defeat the rules in order to obtain a result
spel spel; lek play — playful activity
spel spill; spel; lek Spiel — Tätigkeit ohne Zweck und aus Freude, Spaß an ihr selbst, unterhaltende Beschäftigung, Kurzweil, im Unterschied zur Arbeit, Freizeitbeschäftigung
spel lek; spel jeu — Divertissement, activité ludique

Related Translations for spelen