Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- kruis:
- kruisen:
-
Wiktionary:
- kruis → kors, kryss, korstecken, skrev, krona, korsförtecken, plus, gaffel, grep
- kruisen → korsa
Dutch
Detailed Translations for kruis from Dutch to Swedish
kruis:
-
het kruis (kruisvorm)
-
het kruis (gebaar na gebed)
kors teken-
kors teken nom
-
-
het kruis (edele delen)
-
het kruis (kwel; droefenis; ongeluk; rouw; leed; smart; pijn)
Translation Matrix for kruis:
Noun | Related Translations | Other Translations |
form som ett kors | kruis; kruisvorm | |
förstämning | droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart | |
kors teken | gebaar na gebed; kruis | |
missmod | droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart | |
modfälldhet | droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart | ontmoediging |
modstulenhet | droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart | |
nedslagenhet | droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart | ontmoediging |
vitala delar | edele delen; kruis |
Related Words for "kruis":
Wiktionary Translations for kruis:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kruis | → kors; kryss | ↔ cross — geometrical figure |
• kruis | → kors | ↔ cross — wooden post with a perpendicular beam, used for crucifixion |
• kruis | → korstecken; kors | ↔ cross — gesture made by Christians |
• kruis | → skrev | ↔ crotch — area of a person’s body |
• kruis | → kors | ↔ dagger — a text character |
• kruis | → krona | ↔ heads — side of coin |
• kruis | → korsförtecken | ↔ sharp — sign for a sharp note on the staff |
• kruis | → plus; kors; kryss | ↔ Kreuz — Symbol |
• kruis | → kors | ↔ Kreuz — Marterpfahl mit einem Querbalken in der Antike |
• kruis | → kors | ↔ Kreuz — Musik: Zeichen zur Erhöhung eines Tones um einen Halbton „♯“ |
• kruis | → kors | ↔ Kreuz — umgangssprachlich: Bereich des Rückens |
• kruis | → kors | ↔ croix — antiq|fr sorte de gibet où l’on attachait, dans l’antiquité, certains criminels. |
• kruis | → gaffel; grep | ↔ fourchette — Ustensile de table |
kruisen:
-
kruisen (een kruis slaan)
-
kruisen (tegen de wind in varen; laveren)
Conjugations for kruisen:
o.t.t.
- kruis
- kruist
- kruist
- kruisen
- kruisen
- kruisen
o.v.t.
- kruiste
- kruiste
- kruiste
- kruisten
- kruisten
- kruisten
v.t.t.
- heb gekruist
- hebt gekruist
- heeft gekruist
- hebben gekruist
- hebben gekruist
- hebben gekruist
v.v.t.
- had gekruist
- had gekruist
- had gekruist
- hadden gekruist
- hadden gekruist
- hadden gekruist
o.t.t.t.
- zal kruisen
- zult kruisen
- zal kruisen
- zullen kruisen
- zullen kruisen
- zullen kruisen
o.v.t.t.
- zou kruisen
- zou kruisen
- zou kruisen
- zouden kruisen
- zouden kruisen
- zouden kruisen
en verder
- ben gekruist
- bent gekruist
- is gekruist
- zijn gekruist
- zijn gekruist
- zijn gekruist
diversen
- kruis!
- kruist!
- gekruist
- kruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for kruisen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
göra korstecken | een kruis slaan; kruisen | |
slå emot vinden | kruisen; laveren; tegen de wind in varen |