Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontslaan:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontslaan from Dutch to Swedish

ontslaan:

ontslaan verbe (ontsla, ontslaat, ontsloeg, ontsloegen, ontslagen)

  1. ontslaan (wegsturen; ontheffen; verzenden; wegzenden; uitsturen)
    sparka; avskeda
    • sparka verbe (sparkar, sparkade, sparkat)
    • avskeda verbe (avskedar, avskedade, avskedat)

Conjugations for ontslaan:

o.t.t.
  1. ontsla
  2. ontslaat
  3. ontslaat
  4. ontslaan
  5. ontslaan
  6. ontslaan
o.v.t.
  1. ontsloeg
  2. ontsloeg
  3. ontsloeg
  4. ontsloegen
  5. ontsloegen
  6. ontsloegen
v.t.t.
  1. heb ontslagen
  2. hebt ontslagen
  3. heeft ontslagen
  4. hebben ontslagen
  5. hebben ontslagen
  6. hebben ontslagen
v.v.t.
  1. had ontslagen
  2. had ontslagen
  3. had ontslagen
  4. hadden ontslagen
  5. hadden ontslagen
  6. hadden ontslagen
o.t.t.t.
  1. zal ontslaan
  2. zult ontslaan
  3. zal ontslaan
  4. zullen ontslaan
  5. zullen ontslaan
  6. zullen ontslaan
o.v.t.t.
  1. zou ontslaan
  2. zou ontslaan
  3. zou ontslaan
  4. zouden ontslaan
  5. zouden ontslaan
  6. zouden ontslaan
en verder
  1. ben ontslagen
  2. bent ontslagen
  3. is ontslagen
  4. zijn ontslagen
  5. zijn ontslagen
  6. zijn ontslagen
diversen
  1. ontsla!
  2. ontslaat!
  3. ontslagen
  4. ontslaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

ontslaan [znw.] nom

  1. ontslaan (uit de dienst ontslaan; afschaffen; afdanken)

Translation Matrix for ontslaan:

NounRelated TranslationsOther Translations
slänga ut afdanken; afschaffen; ontslaan; uit de dienst ontslaan
VerbRelated TranslationsOther Translations
avskeda ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; dwingen ontslag te nemen; eruit gooien; van zijn positie verdrijven
slänga ut uitgooien; uitwerpen; weggooien
sparka ontheffen; ontslaan; uitsturen; verzenden; wegsturen; wegzenden aan de dijk zetten; afdanken; afvloeien; congé geven; eruit gooien; in werking stellen; opstarten; schoppen; trappen; trappen geven; van zijn positie verdrijven

Antonyms for "ontslaan":


Related Definitions for "ontslaan":

  1. hem weer naar huis laten gaan1
    • hij werd uit het ziekenhuis ontslagen1
  2. zeggen dat hij niet meer voor je mag werken1
    • de directeur ontsloeg de man die te laat kwam1

Wiktionary Translations for ontslaan:


Cross Translation:
FromToVia
ontslaan sparka; avskeda fire — to terminate the employment of
ontslaan avskeda; säga upp lay off — to dismiss workers from employment
ontslaan avskeda; köra bort congédier — Licencier, mettre à la porte.
ontslaan utdela dispenserexempter de la règle ordinaire, par faveur spéciale, ou simplement exempter de quelque chose.
ontslaan avskeda; säga upp licenciercongédier un employé.
ontslaan förjaga renvoyerenvoyer de nouveau.

Related Translations for ontslaan